Afgelopen zaterdagavond – motsaé sjabbat – werd ik uitgenodigd een muzikale, interreligieuze gebedsavond mee te maken in een Arabisch muziekgebouw in de Hinnomvallei beneden de Jeruzalemse Cinematheque. De vrouw die me meenam, legde me uit dat de avond het slotakkoord was van een hele week waarin Joden, Moslims en Christenen samen waren gekomen om te zingen, te mediteren en te bidden, elk vanuit de eigen traditie en “met de focus op het onderwerp Eenheid”. Een van de initiatiefnemers van deze gebedsweek was rabba Tamar Elad-Applebaum van de (conservative) sjoelgemeenschap Zion, een groep waarbij ik al eerder een bijzondere vrijdagavonddienst heb meegemaakt.
De avond zou om negen uur beginnen. De toegang tot het gebouw was afgesloten met witte draperieën, er stonden zeker honderd mensen te wachten en pas om tien uur mochten we geleidelijk, een voor een, naar binnen. De weinige stoelen in de kleine zaal waren toen al bezet – het merendeel van de deelnemers zat op kussens op de vloer en gelukkig had ik de hand weten te leggen op de laatste twee kussens. Mensen die na ons binnenkwamen, wrongen zich op lege plekken tussen de kussens of bleven tegen de muur staan te luisteren. “Prayer for the Soul and the Holy City” was het thema van de avond. Het leek wel een popfestival uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, gelukkig zonder de modder van toen.
Dit keer geen Bob Dylan of Janis Joplin, maar een fascinerend gemengd-religieus gezelschap waarbij ik probeerde te raden wie er Joods was, wie Moslim, wie Christelijk. Er zat een bescheiden non aan de zijkant, dat was duidelijk. Ook stonden er oosters uitziende mannen in het zwart, twee van hen met op geborduurde slaapmutsen lijkende hoofdbedekking: kopten! Ik ontwaarde rebbetsin Hadassa Froman uit Tekoa, weduwe van de bekende orthodoxe vredesactivist rav Menachem Froman. Ze is niet jong meer, ver in de zestig schat ik, maar wat heeft die vrouw een prachtig, trots en sterk gezicht. Van orthodox-Joodse zijde was verder rav Benny Lau aanwezig, en er stond een heel mannenkoor, zowel met als zonder keppel, later bleek dat het Piyyut-ensemble van het Ben Zvi Instituut te zijn. Dan waren er Joodse en Arabische musici op drums en op de ney (een klaaglijk klinkende fluit). Rabba Tamar Elad-Applebaum, een frêle, in het wit geklede verschijning met lang donker haar, sprak een introductie uit.
De centraal gezeten oude zanger zette met dramatische stem een lied in, begeleid door drums en ney, het mannenkoor ondersteunde hem. Het klonk oosters, mizrachi of Arabisch; daar kwam ik niet uit. (De man bleek een Irakese rabbijn en chazzan te zijn, rabbijn Louk.) Naast deze chazzan zat een charismatische man die met groot enthousiasme de hele avond vloeiend Hebreeuws én Arabisch zong, zodat ik mijn begeleidster vroeg of hij nou Jood of Moslim was – “Dat is chacham David Menachem”, zei ze. Later las ik dat chacham David een bekende sefardische rabbijn is die aan asjkenazische jesjiwes heeft gestudeerd, bekendstaat als vertolker van sefardische pijoetim (relgieuze gezangen) en die veel samenwerkt en zingt met islamitische geestelijken. Naast hem zat een gedistingeerde man met zo’n klein wit boordje, een katholieke geestelijke met een intelligent gezicht achter zijn randloze bril; hij bleek een Arabische priester te zijn. Halverwege de avond kwam er nog een man binnen met een woeste haardos, gekleed in een witte Indiase kaftan. Ik klasseerde hem als een bejaarde hippie, maar hij werd aangesproken met ‘sjeik’ en nam plaats tussen de andere geestelijken. Een koptisch mannenkoor bracht een vrij eentonig gebed, subtiel begeleid met triangel en cimbaaltjes, ten gehore. Het Beit al Makdes Ensemble uit oost-Jeruzalem bracht een soefigebed met gitaarbegeleiding. Tussen alle liederen en gebeden door hielden verschillende geestelijken een korte uiteenzetting, een droosje zal ik maar zeggen.
Ondanks het ongemakkelijk zitten op kussens of op de harde vloer begon de zaal al snel mee te swingen. Ook in het publiek kon ik niet zo goed onderscheiden wie wat was, qua denominatie. Was iemand met een soort witte theedoek om het hoofd een coole Joodse Israeli, of een lid van een mij nog onbekende islamitische sekte? Hoe dan ook, rabbijn Louk en chacham Menachem wisten ons in een staat van lichte extase te brengen met de mantra: “Allah Hoe Yah!”, die door iedereen werd meegezongen (rebbetsin Froman klapte alleen ritmisch mee) en langzamerhand ging de mantra over in: “Eén keElohénoe”.
De avond duurde maar liefst tot middernacht, of eigenlijk nog langer, want om half een kwam een in het wit gekleed mannenkoor uit de Al Aqsa Moskee (wow!) nog het podium op om soefigebeden te zingen; een aantal toehoorders was toen al afgehaakt en ook ik vond het welletjes. Gelukkig bleef er genoeg publiek over om hun niet het gevoel te geven dat ze voor niets waren gekomen. (Het is natuurlijk jammer dat er geen geschoolde vrouwelijke zangstemmen klonken, maar dat is gezien de orthodox-islamitische en orthodox-Joodse deelname nog een brug te ver.)
Het is dit soort ondergrondse, religieus of spiritueel geïnspireerde activiteiten, waarvan er in Israël vele onder de radar van de media plaatsvinden, dat mij meer hoop geeft op een uiteindelijk vreedzame samenwerking van Israëlische Joden en Palestijnse Moslims, dan allerhande politieke bewegingen waarvan de motor boosheid is (al is die nog zo gerechtvaardigd), met als resultaat polarisatie. En het zijn de sefardische en mizrachische Joden die de verbinding leggen.