Donderdagochtend 3 juli moest ik een bloedonderzoek laten doen bij de kliniek van Maccabi in het centrum, vlakbij de Machanee Jehoeda, de markt. Ik had een Arabische verpleegkundige met een degelijke sluier. Ik meldde braaf dat ik ‘be tsom’ (nuchter) was en zei toen: “Oh, maar u bent de hele dag aan het vasten!” Ze lachte, ik wenste haar Ramadan Mubarak, en toen kon het niet meer stuk tussen ons. Mensen buiten Israël hebben misschien geen idee hoeveel gewoon contact er in het dagelijks leven is tussen Israëlische Arabieren en Joden, vooral in ziekenhuizen (veel Arabisch artsen), in winkels en op de markt.
Pas in de middag hoorde ik van de moord op de 16-jarige Mohammad Abu Kheidr, wiens gedeeltelijk verbrande lichaam in het Jeruzalem Bos was gevonden. Op internet las ik dat de Tag Me’ir-groep om half zes een demonstratie tegen anti-Arabisch racisme zou houden op Kikar Zion in het centrum van Jeruzalem. Bij het plein gekomen, zag ik een groepje ultra-orthodoxe jongeren, kinderen eigenlijk, van zo’n twaalf tot vijftien jaar met peijes en gehaakte keppeltjes, die bezig waren een half uitgebrande cirkel van theelichtjes weer aan te steken, lichtjes voor de drie vermoorde Joodse jongens. Dit was duidelijk geen Tag Me’ir-demonstratie, ze lieten zich vijandig uit over Arabieren in het algemeen en riepen: “Kahane had gelijk!” Toen ik ze vroeg of ze niet geleerd hadden ‘ahavta lereach kamocha’ (heb je naaste lief als jezelf), antwoordde een meisje dat ik groot gelijk had, maar dat het niet van toepassing was op Arabieren. Een oudere man met lange zwarte peijes en donkere zonnebril, duidelijk hun madriech, stond er bij te lachen. Ik wilde hem fotograferen, maar dat mocht niet, misschien omdat orthodoxe Joden überhaupt niet op de foto willen. Wel mocht ik de lichtjes fotograferen. Vanaf een afstand kon ik toch nog op hem inzoomen (de journalistieke rat in mij was wakker geworden!). Het brutaalste jongetje kwam tot een paar centimeter op me af en dreigde dat hij mijn camera ging vernielen, maar het bleef bij woorden. Ik had ook met ze te doen, achter hun agressie vermoedde ik veel angst, alleen die volwassen man kon ik niet uitstaan.
Er kwamen meer Tag Me’ir-verdoolden en samen vonden we de demonstratie die door de politie wijselijk was doorgestuurd naar het volgende plein. Een enorme menigte, zeker 1.000 mensen, overwegend seculier, met een enorm spandoek: ‘Met een oog voor een oog wordt de hele wereld blind.’
’s Avonds had ik een ‘Jewish-Sufi meditation group’ in mijn tuin, met rabbi Pam Frydman, een vrouwelijke Jewish Renewal rabbijn uit Californië. We waren maar met zijn vijven, allemaal erg bezig met de gespannen situatie; terwijl het langzamerhand donker werd zongen we Joodse en Sufi-gebeden om vrede en leerden we uit de geschriften van verschillende wijze rabbijnen, onder andere de rebbe van Berdischewsk en de Kotsker rebbe. Voor mij was het een goede afsluiting om de gebeurtenissen van de afgelopen weken te verwerken en naar een hoger niveau te tillen, zodat ik ten minste kon slapen.
Die afstand tot een emotionele reactie vanuit de buik is wel nodig bij de berichten die daarna kwamen, over rellen in de Arabische buurten Shuafat en Beit Chanina in Jeruzalem, waarbij voor tientallen miljoenen schade is aangericht aan de Light Rail (de sneltram, die de wijken Beit Chanina, Shuafat en de Joodse wijk Pisgat Ze’ev verbinden met het centrum van de stad). Glazen tramhuisjes zijn vernield, stoplichten uit de grond getrokken, het hele elektrische systeem is vernield en het zal maanden kosten tot die tram weer naar bovengenoemde wijken gaat rijden. De passage in Tora: ‘wie een mens doodt, doodt een hele wereld,’ is hier toepasselijk, want de sneltram bood een van de meest multiculturele ervaringen in Jeruzalem, volgepakt als hij altijd was met Joden, Palestijnen, Christenen, Moslims, buitenlandse toeristen in korte broeken naast gesluierde vrouwen naast Latijnse priesters naast orthodoxe mannen met zwarte hoeden, enzovoorts. Dat stuk co-existentie behoort nu tot het verleden.
Er is een lang etterende wond opengebarsten in Israël, een wond waaruit moord, woede, haat, racisme, antisemitisme vloeien. Toch begint nu een kentering en er zou iets goeds kunnen voortkomen uit deze cyclus van geweld en contrageweld, als we de cyclus ten minste weten te stoppen. Het is alsof veel mensen wakker worden uit een op wanhoop gebaseerde – ‘we kunnen toch niets doen’ – verdoving, nadat de slepende vredesonderhandelingen officieel zijn afgebroken. Er lijkt op groter schaal een gevoel te ontstaan dat er echt iets moet veranderen, aan de bezetting, aan de haat tussen Palestijnen en Israëli’s. De vader van de vermoorde Mohammad Abu Kheidr is op bezoek geweest bij de ouders van de vermoorde Naftali Fraenkel die nog sjiwwe zaten (bemiddeling: burgemeester Barkat van Jeruzalem).
Dinsdag 8 juli ben ik met een groep van zo’n vierhonderd Israëli’s op rouwbezoek geweest bij de familie Abu Kheidr in Shuafat. We kwamen met zeven afgeladen bussen, vijf uit Jeruzalem, twee uit Tel Aviv. Er hingen enorme posters van het vermoorde jongetje op de muren van gebouwen rond de met blauw plastic afgeschoten rouwtent, een ruimte voor de mannen, een voor de vrouwen. Een oude vrouw gewikkeld in een blauwwit gewaad waar alleen haar handen uitstaken, kwam op me af en vroeg: “mi eefo,” waar vandaan? Omdat ik een beetje bang was, gaf ik geen antwoord maar pakte ik haar hand. Ze sprak verder alleen Arabisch. Gelukkig fungeerde een pittige vrouw uit onze sjoel, Alona, als tolk. De oude vrouw bleek de savta (oma) van Mohammad te zijn, er volgde een heel gesprek in voor mij emotioneel klinkend Arabisch terwijl ik haar hand en haar rug bleef strelen. Ze wilde van ons weten of wij wel geloofden in een staat Palestina. Daarna nam ze me bij de hand en leidde me, voorbij alle wachtende vrouwen, naar de moeder van Mohammad. Ik omhelsde haar, ze huilde, ik huilde, we huilden samen. Na een tijdje kreeg ik een stoel aangeboden en zat tussen een jonge vrouw in het zwart, die vertelde dat Mohammad de vijfde van zeven kinderen was (drie jongens en vier meisjes) en dat hij altijd zo vrolijk was en zijn moeder zo aan het lachen wist te brengen. Ze was een nicht of een tante. Aan de andere kant zat een Arabische vrouw met opvallende porselein-blauwe ogen, met wie ik half Engels - half Hebreeuws kon praten. Voor de kidnapping van Mohammad hadden dezelfde (vermoedelijk) mensen geprobeerd een kind van negen te ontvoeren. Dat was vlak bij haar huis gebeurd, en nu durfde ze haar kinderen niet meer buiten te laten spelen. Achter die eerste rij zat een rij oudere vrouwen, het was een enorm uitgebreide familie van wel veertig of vijftig vrouwen. Toen we weggingen, bedankten ze ons voor ons bezoek, en ik bedankte hen dat ze ons hadden willen ontvangen.
Eenmaal thuis las ik op internet over de enorme escalatie, de 100 of 120 raketten die dinsdag op Israël waren neergekomen en de rellen die ook in Tira en Taibe en andere Arabische steden waren uitgebroken. Ik begon aan een beschrijving van het bezoek aan Shuafat. En opeens klonk het lugubere geloei van het luchtalarm. Bij gebrek aan een ‘safe room’ ben ik maar in de badkamer op de vloer gaan zitten, daar is maar een heel klein raampje en je hebt er tenminste water. Ik hoorde twee doffe knallen en heb keurig tien minuten gewacht en kwam daarna maar weer tevoorschijn. (Er bleken drie raketten te zijn neergekomen). Maar ik heb wel de nacht ergens anders doorgebracht, gezellig met vier andere vrouwen, van wie eentje een meisje uit Zuid-Israël, waar die dag al 70 raketten waren neergekomen, een vluchtelinge zeg maar. ’s Ochtends droomde ik dat mijn netvlies ging loslaten en de helft van mijn gezichtsveld verduisterd werd …
Mijn grote heldin is Rachel Fraenkel, de moeder van Naftali, die bij alles wat er gebeurde zo waardig en beheerst bleef, zelfs nadat ze hoorde dat haar zoon dood was nog haar dank uitsprak aan de regering, het leger, de politie, en iedereen die haar had gesteund met sympathie en gebeden. Die toen ze hoorde van de moord op Muhammad, onmiddellijk een verklaring uitstuurde dat het verschrikkelijk was als deze moord werkelijk uit nationalistische motieven was gepleegd. “Er is geen verschil tussen bloed en bloed, moord en moord. Er is geen rechtvaardiging en geen boetedoening voor moord,” schreef ze.
P.S.
Woensdag 9 juli las ik helaas in de Jerusalem Post dat een familielid in de tent voor de mannen een vurige redevoering had gehouden waarbij de Israëlische regering voor ‘achterlijk’ en ‘Satan’ werd uitgemaakt, en dat Israëlische kolonisten zouden worden ‘geboren met haat in hun hart’. Omdat de rouwbijeenkomst daardoor veranderde in een anti-regeringsbijeenkomst, liep een aantal Israëlische bezoekers gedesillusioneerd weg. “Ik kwam om gezamenlijk te rouwen over de dood van een mens, en om mijn spijt te betuigen, ik kwam niet voor een politieke bijeenkomst,” zei iemand uit Ashdod.