Het is vandaag Jom Hazikaron, de herdenkingsdag voor de 23.471 soldaten die zijn gesneuveld bij het verdedigen van de staat Israël, en voor de 3150 slachtoffers van terreuraanvallen. Gisteravond om acht uur weerklonken sombere sirenes en was er een ceremonie bij de Kotel (de westelijke tempelmuur). In Tel Aviv hielden circa 9000 Israëli’s en tientallen Palestijnen een gezamenlijke herinneringsceremonie in het Yarkon-park, georganiseerd door Strijders voor Vrede en de Cirkel van Ouders, beide organisaties van Palestijnen en Israëli’s die familie en geliefden hebben verloren. Het ministerie van Defensie had Palestijnse deelnemers van de Westoever geen toegangspas voor Israël willen geven, maar werd teruggefloten door het Hooggerechtshof: honderd Palestijnen moesten worden toegelaten. Samira Saraya, een Israëlisch-Arabische actrice, sprak de openingswoorden: “Wij als Israëli’s en Palestijnen zijn slachtoffers van het conflict, maar we zijn tegelijkertijd allebei daders. Daarom ligt het binnen ons bereik en hebben we de plicht het conflict te beëindigen en onszelf en onze kinderen een toekomst te geven.”
Ik verwachtte vanochtend om tien uur de tweede sirene, maar die ging af om elf uur, toen ik er juist weer niet op verdacht was. Als je niet naar de radio luistert of de tv niet aan hebt staan, is er ook weinig van te merken; het is wel heel stil op straat en het is prachtig voorjaarsweer, overal bloemen, de schroeiende hitte van de chamsin (woestijnwind uit het oosten) die Jeruzalem de laatste dagen teisterde, is verdwenen. Buiten rijden veel auto’s met Israëlische vlaggen, en sommige chauffeurs bekleden zelfs hun zijspiegels met een blauw-wit hoesje. Ik kom op straat een aanbiddelijk jongetje tegen in een wit t-shirtje en daaroverheen een soort blauw capeje, als een schildknaap. (Helaas camera niet bij me.)
De heftige tweedaagse oorlog met Hamas lijkt alweer ver weg in Jeruzalem. Maandagochtend heel vroeg begon de wapenstilstand. Daarna zijn godzijdank geen raketten meer afgevuurd op Sderot, Asjkelon, Javneh, Gedera en Beersjeva en omgeving. En hielden ook de vergeldingsaanvallen op Gaza op. Geen ‘alarmcodes Rood’ meer, de scholen in het zuiden zijn weer open, en de wegen zijn weer opengesteld. Er zijn precies 690 raketten afgeschoten op zuid Israël, waaronder enkele lasergestuurde Iraanse raketten; 240 werden onderschept. Israël heeft vier doden te betreuren, bij de Palestijnen in Gaza zijn 27 doden gevallen. En aan beide kanten natuurlijk heel veel gewonden, en veel materiële schade. De eerste Israëlische dode was Moshe Feder, een 68-jarige man uit Kfar Saba, wiens auto door zo’n Iraanse precisieraket werd getroffen. Hij laat twee kinderen achter en zijn partner Iris Eden, die tragisch genoeg in 1977 bij de ‘helikopter-ramp’ haar eerste echtgenoot verloor. (Bij de grens met Libanon botsten toen twee legerhelikopters op elkaar; alle 73 inzittenden kwamen daarbij om.) Ziad Al-Hamamda, een 47-jarige bedoeïen, werd gedood toen een raket de fabriek raakte waar hij werkte, in het industriegebied van Asjkelon. Hij laat een vrouw en zeven kinderen achter. De twee andere Israëli’s overleden zondag beiden aan verwondingen door rondvliegende metaalscherven, een van hen tragische genoeg terwijl hij naar een schuilplek rende.
Wat me nog het meest heeft getroffen, is een foto van drie kindjes in een schuilkelder, nadat het alarm was afgegaan. Drie kleuters op blote voetjes in hun pyjama’s, de hoofdjes ernstig naar de grond gebogen, want ze hadden net op Jom Hasjoa geleerd hoe je na de sirene twee minuten stil moet zijn. Hartbrekend.
In de Times of Israel lees ik dat er gisteravond in Jeruzalem voor het eerst een grote bijeenkomst is gehouden om ultra-orthodoxe soldaten en slachtoffers van terreur te herdenken. Een teken van de toegenomen betrokkenheid van het charedi publiek bij de (seculiere) staat Israël. De zaal van achthonderd zitplaatsen zat vol. In het verleden verschenen er nogal eens opnames van charediem die na het klinken van de sirenes rustig doorliepen op de openbare weg, maar die houding is aan het kantelen.
Vanavond begint Jom Ha’atsmaoet, de viering van Israëls onafhankelijkheid. Het is altijd een bizarre overgang van rouw naar feestvreugde. Ik spoed me zometeen naar The First Station (het voormalige oude treinstation van de lijn naar Jaffa), waar om kwart voor zes een muzikale ceremonie begint met rabbijn Levi Kelman, oud-rabbijn van de nu even rabbijnloze sjoel Kol Hanesjama, samen met het Nigoenim Ensemble. Dat lijkt me leuker dan door Jeruzalem te lopen en als teken van feestvreugde steeds door pubers op mijn hoofd getikt te worden met wit-blauwe ballonnen in de vorm van hamers.
De volgende morgen: het optreden van het Nigoen Ensemble was leuk, het trok circa 150 mensen, voor een deel de leden van Kol Hanesjama. Na afloop werd er een heuse verrijdbare mechitsa opgericht, opgetuigd met blauwe en witte ballonnen. Nu was het de beurt aan de Orthodox Union. Er stroomde een heel ander publiek toe, voornamelijk orthodoxe Amerikanen, veel vrouwen met sjeitels die op tien kilometer afstand al als oneigen haar konden worden herkend, maar ook jonge vrouwen met hoog opgebonden sjaals, en voor een groep jonge meiden werden er vooraan houten banken neergezet. Ik was nieuwsgierig en besloot te blijven zitten, aan de dameskant uiteraard. Het nieuwe muzikale ensemble bestond geheel uit mannen, met een zingende en gitaar spelende rabbijn, een drummer, nog een gitarist en iemand die een synthesizer bespeelde.
Na een aantal toespraken barstte een tweede dienst los, en ik moet zeggen: de orthodoxen weten hoe ze een publiek high kunnen krijgen. Inmiddels waren er zeker duizend, en misschien wel 1500 mensen. Alle voordien nog lege plastic stoeltjes waren bezet en nieuwe stoeltjes werden aangevoerd. De hele dienst werd luid zingend en swingend uitgevoerd, de ongetrouwde meiden op de bankjes begonnen het eerst te dansen en na een paar minuten stond het halve publiek mee te swingen, ook aan de herenkant, zoals ik door de ballonnen heen kon zien. Reli-pop, dacht ik nog in het begin, maar toen een vrouw mij bij de hand greep gaf ik me over en ging meedansen en zingend davvenen.
Morgen, nog voordat de buurman boven zijn rokerige barbecue ontsteekt, ga ik waarschijnlijk naar het Israel Museum, dat voor de gelegenheid “pay whatever you want” prijzen heeft. Als ik tenminste op tijd kan opstaan na deze wilde avond. Chag sameach!