Yuval Adler, de maker van de succesvolle film Bethlehem, lijkt een soort Renaissance-type te zijn. Hij studeerde analytische filosofie aan de Universiteit van Tel Aviv en tegelijkertijd beeldhouwen aan de Betsalel kunstacademie in Jeruzalem. In de V.S. behaalde hij zijn doctoraal in de filosofie. Als kunstenaar ging hij meer de richting uit van installaties, beeldend werk en video’s. Om geld te verdienen zette hij zijn mathematische talenten af en toe in voor een Amerikaans hedgefonds. Zijn carrière liep fantastisch, maar plotseling had hij er helemaal genoeg van. Hij besloot een oude droom te vervullen en een film te maken. Er volgde in New York een periode van eenzaamheid en depressie waarin hij voelde dat hij niets meer was – geen filosoof meer, geen kunstenaar meer en nog geen filmmaker. Toch is vijftien jaar later die film er, en heeft Bethlehem op het Filmfestival van Venetië al de prijs van de filmcritici in de wacht gesleept.
Ik zag Bethlehem een paar weken geleden. Het is een thriller die zich afspeelt in de bezette gebieden, geschreven als een Grieks drama waarin alle gebeurtenissen die zich voordoen onvermijdelijk tot een noodlottige ontknoping leiden. De hoofdrolspelers zijn Razi, een Shin Beth-agent (gespeeld door Tsachi Halevy), die contact onderhoudt met een jonge Palestijnse informant, de 17-jarige Sanfur (gespeeld door Shadi Mar’i). Sanfur heeft een oudere broer, Ibrahim, de leider van de lokale Al-Aqsa Martelaren Brigade, en om die laatste is het de Shin Beth natuurlijk te doen. Sanfur hecht zich aan Razi die meer een vaderfiguur voor hem is dan zijn eigen vader, want die bewondert Ibrahim, de vechter, en zijn jongere zoon zinkt daarbij in het niet. Een andere belangrijke figuur is Badawi (gespeeld door Hitham Omari), Ibrahim’s felle luitenant. De film concentreert zich op de relatie tussen Razi en Sanfur en biedt tegelijkertijd een insider’s beeld van de bezette gebieden tijdens de tweede Intifada. Israëlische veiligheidsmensen die de film gezien hebben, waren verbaasd over de accuratesse en levensechtheid van de film. Dat is mede te danken aan Ali Waked, voormalig correspondent in de gebieden voor de website Y-net, de co-writer van het script. Adler vertelde hem dat hij een film wilde maken die niet ging over het politieke conflict, het grote geheel, maar over een aantal individuen in het centrum van het conflict, die daardoor extreme levens leiden. Hij bereidde zich grondig voor op het maken van de film: hij bezocht samen met Waked het vluchtelingenkamp Askar bij Nabloes, om er te spreken met door Israël gezochte militanten. Hij sprak ook uitgebreid met Israëlische veiligheidsmensen. En tijdens zijn diensttijd zat hij in een elite-eenheid van de IDF. Om gesprekken in het Arabisch te kunnen volgen, leerde hij met behulp van een privéleraar elementair Arabisch.
Voor de spelers werden allemaal amateurs gekozen: Shadi Mar’i komt uit Mishad, een dorp bij Nazareth; Hitham Omari geeft in het dagelijks leven les in acteren in Nazareth; Hitham Omari is cameraman bij een nieuwsdienst; en via twee journalisten van Ha’aretz kwamen ze op het spoor van Tsachi Halevy, die het voordeel had dat hij naast Hebreeuws ook Arabisch spreekt. Alle drie spelen hun personages fenomenaal, uit het hart, en dat maakt dit fictieve drama zo werkelijk. Alleen de vrouwen in de film komen er bekaaid af.
Adler kwam op het idee van de film toen hij nog in New York woonde en een video zag over een Palestijnse collaborateur, die op straat door een gang werd doodgeschoten, terwijl er andere mensen omheen stonden. Hij vroeg zich af wat er werkelijk aan de hand was op een plek waar zoveel verschillende machtscentra zijn die allemaal gebaseerd zijn op loyaliteit. “Je hebt de Palestijnse Autoriteit, je hebt de verschillende gewapende facties, de clans, en tussen al die groeperingen heerst rivaliteit,” zegt hij. “En in dat netwerk komt de Shin Beth binnen en weet informatie te verkrijgen via door hen uitgekozen en ‘gecoachte’ collaborateurs. Je leest in de krant dat iemand een raket afvuurde. Maar in werkelijkheid gebeurt dat omdat een factie ruzie heeft met een andere en iemand de PA voor schut wil zetten. De man die de raket afvuurt, is er niet echt op uit om Palestina te bevrijden, hij heeft zijn eigen agenda.”
Toen ik de film zag, bleef het na de aftiteling lang stil in de zaal – alsof de onhoudbaarheid van een situatie waarin onze levens en onze veiligheid afhangen van een groot netwerk van leger, inlichtingendienst en collaborateurs, opeens duidelijk doordrong. Een lose-lose situatie voor iedereen, waarin de menselijkheid het aflegt tegen de noodzaak om te overleven.
Niet iedereen is zo enthousiast over Betlehem. Journalist Gideon Levy (Ha’aretz) noemde het ‘een schandalige Israëlische propagandafilm’. Ali Waked, de Palestijnse co-schrijver van het script, vindt dat onzin. Waked werkte tien jaar als verslaggever in de bezette gebieden, was bevriend met gezochte militanten en kreeg het aan de stok met president Abbas, omdat hij durfde te schrijven over de corruptie binnen de Palestijnse autoriteit. Hij zegt dat niets van wat hij als correspondent kon schrijven over de Palestijnse realiteit-achter-de-schermen, zo waarheidsgetrouw is als het script voor de film. “Als Levy het niet leuk vindt wat hij in de film zag, komt dat misschien omdat hij de werkelijkheid niet leuk vindt,” zegt hij in Ha’aretz.
Betlehem is de officiële Israëlische inzending voor de Oscar voor ‘beste buitenlandse film’. Pikant detail is dat ook de PA een film inzendt: Omar, gemaakt door de Nederlands-Palestijnse cineast Abu-Assad, die de band van een Palestijnse collaborateur met zijn Israëlische ‘handler’ als onderwerp heeft. Het verbaast Waked niet. Collaboratie is een pijnlijk onderwerp in de Palestijnse samenleving, zegt hij. De timing is wel opmerkelijk. In ieder geval: ga Bethlehem zien! (En dat geldt waarschijnlijk ook voor Omar).