Zondag 26 juli was Tisja beAv, de rouwdag niet alleen om de verwoesting van de Eerste en Tweede Tempel, maar om alle catastrofes die het Joodse volk hebben getroffen. Ook de massamoord in Europa. (Ik vind het niet zo gek dat de orthodoxen dat liever op deze datum herdenken dan op de nieuw ingestelde Jom Hasjoa).
In Ha’aretz van 24 juli noteerde Anshel Pfeffer dat de verwoesting van de Tweede Tempel plaatsvond in het jaar 70 van de gebruikelijke jaartelling, dat was afgelopen weekend precies 1945 jaar geleden. Het jaar 1945 was het laatste jaar van de Sjoa, waarin een derde van het Joodse volk in het hart van Europa werd vermoord. Het vormde het einde van de illusie dat geëmancipeerde Joden als gelijken veilig konden leven naast hun medeburgers, schrijft Pfeffer. Dat kwam goed bij mij binnen, want ik ben op het ogenblik Duitsland en zijn Joden; geschiedenis van het Duitse Jodendom van 1743 tot 1933 van Amos Elon aan het lezen, zeer aan te bevelen. Misschien alleen nog te verkrijgen in de Engelstalige versie The Pity of it All; a History of Jews in Germany, 1743-1933. Verplichte lectuur, zeker voor iedere criticus van Israël, zou ik willen zeggen. Dat de aanvankelijk schitterend lijkende emancipatie en integratie van Joden in Duitsland, die een soort tweede ‘Gouden Eeuw’ opleverde, binnen een kort tijdsbestek op een gruwelijke ramp is uitgelopen, werkt nog steeds door in het wantrouwen van Israël naar de niet-Joodse buitenwereld. Zoals op het ogenblik de reactie van een groot deel van de Israëlische bevolking op de Amerikaanse deal met Iran. Strikt orthodoxe stromingen wijten de Sjoa trouwens aan de secularisering van de Duitse Joden: “Als je de bescherming van de Eeuwige loslaat, (= de mitswot) laat de Eeuwige jou los.” De meeste geëmancipeerde Joden leefden niet meer volgens de bijbelse ge- en verboden, en velen hadden zich zelfs laten dopen. Onder hen de dichter Heinrich Heine, al had hij daar bijna direct spijt van.
Gisteravond was ik bij de Tisja beAv-dienst van Nava Tehila, de Joodse vernieuwingsgroep. We zaten buiten, in de tuin van het Natuurmuseum, onder een soort baldakijn. De oudere mensen op plastic stoelen, wie het even kon opbrengen zat op kussens op de grond. De tekst van Eecha (Klaagliederen) werd geprojecteerd op een scherm. Dat was wel handig, want de meegebrachte waxinelichtjes om eigen tekst bij te lezen, werden vaak uitgeblazen door de lichte wind die er stond. We zongen niggoeniem (woordloze melodieën) en tussen de passages van Eecha door werden er toepasselijke gedichten gelezen. En daarna kon iedereen die dat wilde, vertellen waar men in het eigen leven om treurde. Daarbij viel me op dat slechts één iemand, die oorspronkelijk uit Engeland komt, de verdwijning van Joods leven in Europa noemde. Bij de Israëli’s en de Amerikanen lijkt de Sjoa minder heftig aanwezig te zijn. We gingen door met verhalen delen tot bijna middernacht; er stond een halve maan toen ik door de warme nacht naar huis wandelde. De volgende dag las ik in de krant dat er hevige rellen op de Tempelberg waren geweest. Palestijnse jongeren hadden zich met vuurwerk, stenen, planken en naar verluidt zelfs molotovcocktails verschanst in de Al Aqsamoskee, in afwachting van een grote groep Joden die op deze treurdag de Tempelberg wilde bezoeken. Het liep uit op een knokpartij tussen jongeren en de Grenspolitie, die zich met helmen en schilden beschermde tegen meubilair, stenen en vuurwerk die door de lucht vlogen. Het Hasjemitische koningshuis van Jordanië protesteerde heftig tegen deze ‘schending’ van het heilige terrein.
Het is ook tien jaar geleden dat alle Israëlische kolonisten uit de Gazastrook werden geëvacueerd. Anshel Pfeffer was bij de ontruiming van Netzarim, de allerlaatste nederzetting daar. De cementmolen voor de bouw van een nieuw huis in Netzarim draaide nog toen de Israëlische soldaten de mensen kwamen evacueren. Alle bewoners verzamelden zich voor de synagoge, de menora werd van het dak afgehaald en aan het hoofd van een stille waardige optocht meegevoerd. Een verwijzing naar de verwoesting van de Tweede Tempel, toen de Romeinse soldaten het gebouw leegroofden. In Rome is dat nog te zien, op de Triomfboog van Titus in het Forum Romanum; aan de zuidkant is de optocht van de Romeinse soldaten met de gouden en zilveren tempelschatten afgebeeld. Daaronder dezelfde menora die nu het officiële symbool van de Joodse staat is. Pfeffer wijst op een belangrijk historisch verschil: in het jaar 70 werden de Joden afgevoerd door een vreemde mogendheid en daar volgde een ballingschap van 1945 jaar op. De kolonisten in Gaza werden in 2005 door de soevereine Joodse staat zelf (onder leiding van Sharon) geëvacueerd. En ook al heeft de evacuatie voor de meeste kolonisten dramatische gevolgen gehad, veel gezinnen wonen nog steeds in tijdelijke caravans, er zijn gezinnen door een scheiding uit elkaar gevallen, sommigen mensen hebben hun leven niet meer op de rails weten te krijgen, het is geen vreemde ballingschap, ze wonen nog steeds in een Joodse staat. In interviews blijken veel van de geëvacueerden terug te verlangen naar Gaza en sommigen zijn er van overtuigd dat Israël zich genoodzaakt zal zien de Strook terug te veroveren, en dat zij daar dus weer kunnen wonen.
Ik wil eindigen met het gedicht op de binnenpagina van ‘Duitsland en zijn Joden’, een gedicht dat toepasselijk is op de verwoesting van Jeruzalem, op de Sjoa, en ook, voor de kolonisten, op de ontruiming van de Gazastrook:
Niet de huizen, maar de leegte tussen de huizen,
Niet de bestaande straten, maar de straten die er niet meer zijn,
zijn van belang.
Niet de herinnering die je achtervolgt,
Niet datgene wat je hebt opgeschreven,
Maar wat je vergeten bent, je hele leven moet vergeten,
is wat telt.
En met een beetje geluk groeit vanuit de leegte het ritueel.
Je zult ontdekken dat je hier niet alleen voor staat.
Gisteren leken zelfs de meubels je verwijtend aan te kijken,
Vandaag ga je zitten in de weduwentrein.
(James Fenton, ‘Een Duits Requiem’)