In de nacht van 17 op 18 mei is Alegria, de vriendin die haar laatste weken doorbracht in het French Hospice St. Louis, overleden. Ik hoorde het de volgende ochtend. De lewaje, die meestal nog op dezelfde dag volgt, werd een dag uitgesteld om haar broer Alberto, die in Barcelona woont, gelegenheid te geven de begrafenis bij te wonen. Die zou de volgende dag om vier uur plaats hebben op Har Menuchot, de grote begraafplaats aan de westkant van Jeruzalem, die je vanaf de snelweg vanuit de stad hoog op de heuvel kunt zien liggen.
Om vier uur ’s middags was ik bij het rouwcentrum, een nogal weidse naam voor een soort tegen de zon overdekte open hangar. Het was er druk, de afscheidsceremonie voor de vorige overledene was nog in volle gang. Om half vijf konden we afscheid nemen van Alegria. Er waren ongeveer dertig mensen aanwezig: vrienden en vriendinnen, collega’s uit de sieradenwinkel in het Mamilla-complex waar ze op het laatst werkte, en natuurlijk Alberto. Haar lichaam lag op het soort metalen baar die ik met een supermarktkarretje associeer en was gehuld in een donkerblauwe doek. (Mannen worden in hun talliet begraven, maar vrouwen krijgen die donkerblauwe doek). Er werd verschillende malen kaddiesj gezegd. Gezien het feit dat Alegria bijna nimmer een voet in een synagoge zette - ze had haar heel eigen, persoonlijke vorm van verbinding met het Goddelijke - was het ironisch dat de eerste spreker een nogal Charedi rabbijn was. Hij bleek een relatie van een ver familielid te zijn en hij noemde haar hardnekkig ‘Gladys’, want dat is de officiële naam in haar paspoort, die ze zelf met vreugde had veranderd in het Spaanse equivalent. Toen hij was uitgesproken vroeg onverwachts een vrome oudere vrouw het woord, en na enig gesteggel mocht dat. Het was een buurvrouw, die met bibberende stem memoreerde hoe Alegria, die dol was op poezen, de zwerfkatten buiten voerde en verzorgde, en er twee geadopteerd had, die bij haar in haar kleine kamer woonden. Daarna spraken nog twee van haar meest naaste vrienden, opnieuw kaddiesj, en toen moesten we per auto naar een heel ander gedeelte voor de teraardebestelling zelf. (Har Menuchot is verdeeld in secties, voor Asjkenaziem, Sefardiem, Chassidiem, voor belangrijke rabbijnen, voor mensen van wie de Joodse status twijfelachtig is, iedere sectie beheerd door een andere chewra kaddisja, begrafenisvereniging). Intussen drong de volgende groep zich al op. De auto waarin ik mee kon rijden, bleek door auto’s van die volgende groep volkomen klemgezet. Het duurde meer dan een half uur voordat de betrokken bestuurders waren gevonden en zich verwaardigden hun auto’s even te verzetten. Toen was de teraardebestelling waarschijnlijk al voorbij en zijn we maar naar huis gereden.
Zondag 5 juni hielden we een persoonlijker herdenking. (Het was Jom Jeroesjalajiem, maar het enige dat we daar van merkten, waren de enorme verkeersopstoppingen in Jeruzalem, waardoor sommigen van ons moeite hadden op tijd te komen). Alegria’s beste vriendin, Joanna, was overgekomen uit Londen en had Alberto geholpen met het ontruimen van haar eenkamerflat en de erbij horende machsan (berging); het is ongelooflijk hoeveel ze daar had weten op te slaan. Dagenlang waren er spullen uitgezocht en weggegeven: Alegria’s verzameling Bach-remedies en boeken aan een jong meisje dat net was begonnen aan een studie Bach-remedies, haar professionele naaimachines aan belangstellenden, balen stof aan een jong stel dat een kledingwinkeltje had, en veel van haar zelf ontworpen kleding aan de meest nabije vriendinnen. Zondagavond kwamen we bij elkaar in de eenvoudige woning van een van haar vriendinnen. Iedereen had iets lekkers gemaakt, salades, cakes en taart, er was wijn, en in een grote kring deelden we hoe we haar hadden leren kennen. Zo kwamen alle fasen in haar leven voorbij, en al haar verschillende talenten: Joanna en zij waren begin jaren tachtig in Tel Aviv een galerie voor kunst van vrouwen begonnen. Later was Alegria nachttelefoniste geworden bij het sjieke Laromme Hotel, waar ze altijd haar schetsboek, verf en boeken bij zich had. Ze heeft een periode gehad waarin ze muurschilderingen maakte en een periode waarin ze het probeerde met ansichtkaarten ontwerpen. Ze deed niet mee met modieuze stromingen in de kunstwereld en ze kon zichzelf, net als veel kunstenaars, niet goed verkopen, dus het echte succes bleef uit. Het meeste succes had ze met haar zelfontworpen tassen en kleding, die ze ook zelf maakte, al besteedde ze later een deel van het naaiwerk wel uit. Joanna deelde foto’s rond en memoreerde dat Alegria bovendien een enthousiast flamencodanseres was. Zo kwam er een heel kleurig mozaïek van haar leven tevoorschijn, dat de nare beelden die velen van ons hadden van haar laatste weken in het hospice, wat uitwisten. De mooiste woorden werden wat mij betreft uitgesproken door een buurman van Alegria. Hij sprak er zijn bewondering over uit dat ze altijd zo optimistisch was en tot het einde bleef geloven dat ze beter kon worden. De meesten van ons beschouwden dat als ‘ontkenning’, maar hij gaf ons een ander perspectief, dat van haar sterke levenslust.
Moge haar mooie, kleurige, creatieve ziel worden opgenomen in de bundel van het Eeuwige Leven.