Toen ik jaren geleden voor het eerst rondwandelde in Eilat, in het stuk van de stad rond het toen nog bestaande afgerasterde vliegveld, kwam er een Israëlische versie van een gedicht van Marsman in me op.
In plaats van:
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
dacht ik:
Denkend aan Israël
zie ik witte plastic zakken
als fladderend wasgoed
aan boomtakken hangen….
Later in Jeruzalem, als ik achter iemand aan liep die achteloos een leeg gevreten zakje of de wikkel van een reep chocola op de grond liet vallen, wilde ik die nog wel eens oprapen en aangeven, zo van "u bent iets verloren", waarop ik te horen kreeg dat ik vooral snel terug moest gaan naar Amerika. Dus daar hield ik gauw mee op.
Sommige orthodoxe gezinnen hebben de gewoonte op vrijdagavond en sjabbatmiddag het hele doorzichtige plastic tafellaken dat het witte tafellaken beschermt, met alle plastic borden, bestek en bekers er in, in een prop te vouwen en in de container te gooien. Dan kijk ik maar de andere kant op. Na de feestdagen puilen de groene afvalcontainers in de meeste straten uit van het plastic afval, lege wijnflessen, aluminium bakken met resten eten, kartonnen maaltijddozen, melkpakken enzovoort. De maaltijdresten vormen een feest voor de zwerfkatten – rijst en visgraten in saus liggen dan op de stoep.
Dat lijkt me tegengesteld aan een elementair principe in de Tora, baal tasjchit, je zult niet verwoesten. In Dewarim gaat dat alleen over het niet verwoesten van fruitbomen tijdens de belegering van een stad, maar het wordt ruim geïnterpreteerd, ook als verbod op verspilling van voedsel, het opzettelijk breken van aardewerk, het verscheuren van kleding (behalve een klein scheurtje in je kleding maken als teken van rouw bij een overlijden), nodeloos verwoesten van een gebouw. De Tora verbiedt kortom vandalisme tegen de door God geschapen natuur.
Bepaalde aspecten van de moderne milieubeweging zijn niet populair bij religieuze Joden, bijvoorbeeld de trend om, vanwege de opwarming van de planeet, minder of helemaal geen kinderen te krijgen. Dat gaat totaal in tegen “proe oevroe” – weest vruchtbaar en vermeerder je en vul de aarde –, wat de Eeuwige na de zondvloed tegen Noach en zijn zonen zegt. De apocalyptische visie dat de aarde gedoemd is om onleefbaar te worden, gaat in tegen de altijd optimistische visie van het jodendom dat de mensheid intelligent en creatief geschapen is en dus in staat is om alle aardse uitdagingen met Gods hulp op te lossen. En dat het bestaan van een jongere generatie daarbij noodzakelijk is. Ook de verafgoding van de natuur-op-zichzelf is niet echt een Joodse houding. Verder valt me op dat vanuit orthodoxe kring de hele milieubeweging gauw wordt weggezet als ´links' of 'radicaal-links' en seculier.
De laatste jaren is er toch meer wetgeving gekomen om de vervuiling van weggooiplastic te beperken. Op plastic flessen, ook grote van anderhalve liter frisdrank, zit een statiegeld van dertig agorot, die je terugkrijgt als je ze bij de supermarkt inlevert. Het bij grote orthodoxe gezinnen zo populaire weggooiplastic is, ondanks protesten, in prijs verhoogd. In de Shufersal supermarkt staat tegenwoordig een grote flessen- en blikjesmachine die groen knippert als het ingeworpene wordt geaccepteerd, en rood als dat niet het geval is. Daar staat meestal een rij, vaak nogal sjofele mensen met vuilniszakken of supermarktkarretjes vol glas, plastic en blik, die op hun beurt wachten. De machine doet het regelmatig niet en moet dan geheel worden schoongemaakt. De rij wacht geduldig.
Vanochtend vroeg, voordat het buiten te heet werd, was ik aan het oefenen op de apparaten die bij de groene fiets- en wandelroute op de voormalige spoorlijn staan. Terwijl ik mijn armspieren trainde, zag ik een mannetje met een geel hesje van de gemeente rotzooi en flessen opvegen en in een vuilniszak gooien. Af en toe gooide hij plastic flessen in de bosjes, dat vond ik raar. Ik liep op hem af en vroeg eerst of hij van de gemeente was, ja. En waarom hij flessen tussen het groen deponeerde. Het was een oude Arabische man, maar hij begreep mijn Ivriet wel. Hij deed het voor de armen, dat ze die flesjes konden terugbrengen. Dan gooi je ze toch niet in de bosjes, zei ik, dan weet niemand dat ze daar liggen?! Hij keek me niet-begrijpend aan.
Ik liep terug naar het roeiapparaat, maar het zat me niet lekker, ik vond dat ik mijn excuses moest aanbieden, want hij was niet laks in zijn werk, hij diende een goed doel. Hij glimlachte en zei dat het helemaal goed was toen ik me, met mijn hand op mijn borst ter verduidelijking, excuseerde. Ik terug naar de apparaten, zag hem verder lopen, deze keer met de flesjes in een doos, en eindelijk viel het kwartje in mijn duffe hoofd – hij verstopte ze in de bosjes om daar zélf zodra hij uitgeveegd was, terug te komen met het uit het struikgewas verzamelde, en het statiegeld te innen bij Rami Levy of de Shufersal.
Misschien zie ik hem nog eens terug bij de flessenmachine en ik als ik hem dan zie, zal ik hem hartelijk groeten en mijn armzalige drie flessen bij zijn voorraad stoppen.