Eindelijk gaat de dagelijkse wereld weer draaien, na de Chagim. Ik was niet de enige die op het laatst de tel van de dagen kwijt was – wordt het nu sjabbat, of Simchat Tora, zijn morgen de winkels open of niet, ben ik nou uitgenodigd voor de vrijdagavondmaaltijd of de sjabbatlunch … in de kring om mij heen raakte iedereen gedesoriënteerd, en zelfs op de televisie wist een presentator even niet meer welke dag het was (van horen zeggen, niet zelf gezien).
Een paar hoogtepunten uit de rits feestdagen: Kol Nidré in Kol Haneshama en de volgende middag met Nava Tehila in de tuin van het Natuurmuseum, tijdens Ne’ila, duizelig van het niet eten (lage bloeddruk?), waar een of twee dadels na het einde van de dienst fantastisch tegen hielpen. Daarna met A. naar haar huis voor het aanbijten met een aantal mensen, ik had een aardappel-bietensalade als ‘typisch Hollands’ ingebracht, de haring was er namelijk al.
Meteen na Jom Kipoer verrezen er overal soeka’s, soms van hout, de meeste met een metalen skelet waartussen wit doek werd gespannen. Ze varieerden van groot tot een piepklein prieeltje, en van druk versierd tot sober of helemaal kaal. Op balkonnetjes, op grasvelden of gewoon op de stoep. Wat een verschil met Nederland – hoeveel soeka’s zie je nog in het openbaar in Amsterdam?
De maandag voor Jom Kipoer had ik A. geholpen met het optuigen van haar soeka, met smaakvolle prenten die onder andere de rol van de aartsmoeders benadrukten, met gekleurde lampjes, Indiase olifantjes, en gedroogde maiskolven Het verse fruit zou pas vlak voor Soekot worden opgehangen.
Net als twee jaar geleden nam A. me mee naar een avond ter herinnering aan Simchat Bét Hasjo’eva, de Vreugde van het Waterscheppen. In de dagen dat de Tempel nog in Jeruzalem stond, gingen de priesters en Levieten iedere dag van Soekot in alle vroegte naar de stroom van Shiloah om daar water te halen en tijdens de ochtenddienst uit te gieten op het altaar in de Tempel. Dat ging met veel vreugdevertoon gepaard, trompetten, dansen en zelfs acrobatische acts. “Wie Simchat Hasjo’eva nooit heeft meegemaakt, weet niet wat vreugde is”, luidt een rabbijnse gezegde.
In 2017 vond die avond nog plaats in een enorme soeka op het dak van een gebouw, nu was er gekozen voor een wat bescheidener soeka op de begane grond. We kregen allemaal twee pagina’s met Hebreeuwse psalmteksten uitgedeeld. Het samen zingen werd door de muzikale familie die dit organiseert, met vuur en overgave gedirigeerd (door het familiehoofd, die een grote carobpeul als dirigeerstokje gebruikte) en muzikaal begeleid door zijn zoons en dochters op drums, gitaar, dwarsfluit, viool, en klarinet. Daarnaast speelden enkele bezoekers ook blaasinstrumenten; later kwam er nog een accordeonist bij. Het was stampvol en warm in de soeka, tussen de zittende mensen liepen en kropen peuters en kleuters, waaronder liefst zeventien kleinkinderen van de familie. Een circa zevenjarige jongetje reikte het publiek bekertjes water aan. Dat publiek was ook overwegend orthodox, gezien de hoofdbedekkingen, en bejaard, of erg jong met baby’s, weinig daartussenin. Af en toe gingen er mensen weg of kwamen er bij – een keer werd een kinderwagen met inzittende over de hoofden van alle mensen heen naar buiten getild. Het was allemaal van een grote onschuld – een collectieve high zonder drugs. Ik kon me opeens goed voorstellen hoe zo’n onschuldig vreugdevolle groep mensen een enorme agressie kan opwekken bij buitenstaanders. Zoals sommige jongetjes een vogelnestje kunnen vernietigen, uit pure vernielzucht, uit sadistische agressie. Vreemde gedachte misschien tijdens zman simchaténoe, maar we verkeren dan ook niet meer in de tijd van de Tempel, wel post-Sjoa.
(Ondanks alle vreugde ben ik overigens geen voorstander van het herbouwen van de fysieke Tempel.)
En nu weer terug naar de wereld van alledag, waarin alles dat tot na de Chagim werd uitgesteld, moet worden gedaan – hopelijk, zoals rav Cardozo schreef, met een iets hoger niveau van bewustzijn?