Na een koude winterse week met storm en stortregens lijkt het voorjaar terug te zijn in Jeruzalem. Binnen moet de verwarming nog aan, maar buiten laten vogels zich horen, richten bloemknoppen zich weer op na de regen en liggen hagedisjes op stenen te zonnen. In deze vredige atmosfeer zit ik drie artikelen te lezen uit de Times of Israël van 24 februari die een somber beeld schetsen van de economische situatie in de Gazastrook. Het hoofd van de Israëlische militaire inlichtingendienst, Herzl Halevi, waarschuwt voor een hernieuwde geweldsuitbarsting vanwege de wanhopige humanitaire situatie. Egypte heeft bijna alle tunnels die vanuit Egypte naar Gaza leidden, geblokkeerd (vernield, onder water gezet), en die tunnels waren van levensbelang voor de economie van de strook. Er werden niet alleen wapens door gesmokkeld, maar ook levensmiddelen, sigaretten, medicijnen, werktuigen, gereedschap, cement, ijzer, hout, tot aan ezels en auto’s toe, alles wat de bevolking nodig had (afgezien van de officiële invoer vanuit Israël).
Aan die smokkelhandel verdienden circa 40.000 mensen hun brood, schrijft journalist Avi Issacharoff, en die zijn nu werkloos. Bovendien stroomde er via belastingheffingen veel geld naar Hamas. De totale werkloosheid in Gaza is gestegen tot 38% van de bevolking (voornamelijk de mannelijke bevolking, neem ik aan). Meer dan 100.000 mensen hebben na de laatste oorlog geen eigen huis meer. Ze wonen in bij familie of in tijdelijke huisvesting van de Verenigde Naties. Elektriciteit werkt in de meeste huizen maar 3 à 4 uur per dag. De Gazanen stoken hout als ze daar aan weten te komen, maar hout is schaars geworden. Na operatie Protective Edge staat Israël de invoer van bouwmaterialen, ijzer, kiezel en cement, zeer restrictief toe, uit vrees dat deze materialen gebruikt worden voor de bouw van aanvalstunnels in plaats van huizen. Sinds maart 2015 mogen om dezelfde reden ook houten planken van meer dan 1 centimeter dik niet ingevoerd worden, wat een klap voor de meubelindustrie in Gaza betekent (info: Gisha, Israëlische NGO).
Fares Akram, Palestijns correspondent voor de New York Times en Al Jazeera, beschrijft hoe op de vlooienmarkt van het Nusseirat vluchtelingenkamp in het zwart geklede, zwaar gesluierde vrouwen baby- en kinderkleertjes zoeken uit stapels tweedehands kleding. Die kleding komt uit Israël. Zo’n zevental lokale handelaren met een vergunning om handel te drijven met Israël, brengt iedere maand via Kerem Shalom, de grensovergang voor commercieel verkeer, twintig ton tweedehands textiel de strook binnen. De kwalitatief beste kleding en de designer merken gaan naar tweedehands winkels, de rest belandt op plaatselijke markten en vindt gretig aftrek. (Het doet me denken aan hoe ik in Amsterdam veel oudere Marokkaanse en Turkse vrouwen zie bij de kledinghoek in de kringloopwinkels).
Door het instorten van de tunneleconomie en de stopzetting van Iraanse steun aan Hamas, is het regime in geldnood gekomen en worden er steeds nieuwe belastingen geheven – op deze tweedehands import, op sigaretten, op restaurants en feestzalen, op elektrische apparaten en op nieuwe auto’s. Een aantal op elkaar volgende (mogelijke) zelfmoorden van jonge mannen – een twintiger die van een dak afsprong, een 33-jarige man die zichzelf in brand stak en een jonge man die dood op een stuk land werd gevonden, kunnen wijzen op de toenemende wanhoop en uitzichtloosheid bij jongeren. Toch lijken er geen tekenen van massale opstand tegen het regime te zijn. Er is ook geen echt alternatief voor Hamas, Fatach stelt niets meer voor in Gaza. Voor jonge mannen vormt de militaire tak van Hamas, momenteel zo’n twintigduizend man sterk, de enige mogelijkheid op een vaste, goedbetaalde baan: de militanten krijgen ruim 400 USDollar per maand. Dit bedrag wordt ook nog eens op tijd uitbetaald, én ze krijgen drie maaltijden per dag (beroepsrisico: instorten van de tunnel waaraan wordt gewerkt). Als er een volksuitbarsting komt, waar Herzl Halevi voor waarschuwt, is het duidelijk dat die niet op het regime zal worden gericht, maar op Israël.