Het op een internationale rel uitgelopen conflict tussen rabbijn Joseph Serfaty van de Snoge in Amsterdam en professor Yitzchak Melamed is inmiddels bezworen doordat de parnassiem van de PIG en het bestuur van het Joods Cultureel Kwartier Melamed schriftelijk deelgenoot hebben gemaakt van hun verontwaardiging en hem van harte hebben uitgenodigd in de sjoel en ook in de beroemde Ets Chaim bibliotheek van de Snoge. Die uitnodiging is inmiddels aangenomen. Er vallen nog wel wat opmerkingen te maken over deze zaak, die ausgerechnet speelde tijdens Chanoeka.
Allereerst rabbijn Joseph Serfaty, die professor Melamed de toegang tot de Snoge ontzegde en hem persona non grata noemde omdat Melamed een film wilde maken over “de epikouros” Spinoza. In het Hebreeuws is apikoros (naar de Griekse filosoof Epikouros/Epicurus) de term voor een Jood die de kern van het Joodse geloof verwerpt, het bestaan van God loochent of de onsterfelijkheid van de ziel niet erkent. In de Nederlandse pers werd het vertaald als 'ketter', maar 'afvallige' zou een betere vertaling zijn. Ketter is een christelijk begrip – dan komen er meteen beelden van brandstapels op. Binnen de Joodse traditie werden afvalligen als uiterste middel niet gestraft met verbranding maar met een cherem, een korte of langere verbanning uit de gemeenschap – pijnlijk, maar het kost je niet je leven.
In 2015 organiseerde Crescas in samenwerking met Ronit Palache en de vakgroep Hebreeuws en Joodse studies van de UvA, in De Rode Hoed een symposium onder de titel Casus Spinoza (lezingen terug te zien op het YouTube-kanaal van Crescas). Toledano somde daar drie redenen op waarom de in 1656 uitgesproken ban tegen Spinoza niet kon worden opgeheven. Allereerst omdat alleen het toenmalige Beth Din (rabbinale rechtbank) die ban had kunnen opheffen. Ten tweede omdat de Sefardische gemeenschap destijds niet het risico kon nemen een spraakmakend persoon binnen haar gelederen te dulden die het bestaan van het Opperwezen in twijfel trok, dat zou de gehele Joodse gemeenschap in gevaar brengen bij het calvinistische stadsbestuur. En ten derde had Baruch d'Espinosa dertig dagen de tijd gehad om spijt te betuigen en op zijn opvattingen terug te komen, en dat had hij niet gedaan.
Rabbijn Lopes Cardozo daarentegen hield op het symposium een vlammend betoog: “For God's sake, lift the ban on Spinoza.” Hij vertelde zich al vanaf zijn jeugd in de geschriften van Spinoza te hebben verdiept. De filosofie van Spinoza is moeilijk, zei hij, en de meeste mensen weten er weinig vanaf, ze weten alleen dat hij werd verstoten. Als je leest wat Spinoza later schreef over de Joodse traditie, zie je dat hij wat betreft de Talmoed een “am haarets” was, een onwetende van de meer dan twintig dikke delen waarin de rabbijnen uit het oude Jeruzalem en Babylon enthousiast discussieerden over welk onderwerp onder de zon dan ook. De jonge Spinoza ging van school af om zijn vader te helpen bij diens bedrijf voordat de serieuze bestudering van Talmoed en Midrasj begon. Zijn ideeën over God en de Tora zijn gedeeltelijk fout uit gebrek aan kennis, en gedeeltelijk een opzettelijke misrepresentatie van het jodendom, aldus Lopes Cardozo: "… en niets heeft de Joodse traditie zo veel kwaad gedaan als Spinoza's misrepresentatie." Desondanks was hij voor opheffing van de 17de-eeuwse ban, omdat Spinoza over andere zaken veel behartenswaardigs heeft geschreven, Lopes Cardozo noemde hem zelfs "een seculiere Tsaddik" (rechtvaardige)!
Nu in 2021 ging de Nederlandse pers vol in op de botsing tussen Melamed en Serfaty en uit de berichten kwam de Sefardische rabbijn zonder enige historische nuancering tevoorschijn als een middeleeuwse fundamentalist. In NRC schoot Melamed terug op de belediging van persona non grata, door Sarfaty een clown te noemen wiens gedrag hij wel vermakelijk vond. Ronit Palache noemde Serfaty in het NIW "een tallietdragende ayatollah" en die benaming kwam weer in Trouw terecht. Opvallend genoeg bleef de Sefardische opperrabbijn Toledano buiten schot, terwijl hij waarschijnlijk dezelfde mening is toegedaan als Serfaty.
Dit speelde zich allemaal af tijdens de laatste drie of vier dagen van Chanoeka, de acht dagen durende viering van het feit dat het Joodse volk zichzelf bleef, zijn godsdienst niet opgaf en niet assimileerde aan – verdween in – de Hellenistische cultuur. Die oefende in de tijd van de Makkabeeën een bijzonder grote aantrekkingskracht uit op het Joodse volk, door de esthetiek, de nadruk op uiterlijke schoonheid. De adder onder het mooie gras was opnieuw de verloochening van de Eeuwige als schepper van de wereld; in plaats daarvan werd de Rede op die troon gezet. (De Griekse goden met hun spannende oorlogen en promiscue verhoudingen bleven daarnaast op kleine troontjes voor het gewone volk.)
In het vpro-programma ovt op zondagochtend 5 december kwam het tumult rond Spinoza en de Snoge ook nog even ter sprake. David Wertheim, directeur van het Menasseh ben Israel Instituut voor Joodse Studies was aangezocht om hier uitleg over te geven. Hij vertelde dat Spinoza vanaf de ban min of meer was gewist uit de Joodse geschiedenis maar dat er vanaf de Joodse emancipatie in de 18de eeuw, onder andere doordat Mozes Mendelssohn het voor hem opnam, meer belangstelling was ontstaan voor Spinoza. Op de laatste vraag, of Wertheim voor het opheffen van de ban zou zijn, antwoordde die: “nee, omdat het gedachtegoed van Spinoza nog helemaal overeind staat en omdat ik denk dat Spinoza ook niets had met die ban, want dat is een gebed naar God en die bestaat niet, volgens Spinoza.”