Vrijdag 17 oktober ging ik mee met een door Rabbis for Human Rights (RHR) georganiseerde groep van ongeveer twintig mensen om Palestijnen op de Westoever te helpen bij de olijvenpluk. RHR is een mensenrechtenorganisatie, waarbij zo’n 120 rabbijnen zijn aangesloten, orthodoxe en liberale, conservative, reconstructionist en jewish renewal rabbijnen. RHR is geen politieke organisatie die zich uitspreekt over één staat, twee staten of drie staten, het gaat de organisatie om het waarborgen van mensenrechten, in dit geval van de Palestijnen onder Israëlisch bestuur.
Arik Ascherman, een lange, relaxte, eeuwig jong ogende rabbijn, president van RHR, was onze gids. Onze bestemming was geheim gehouden, die hoorden we pas in de bus, om eventuele settlers niet de gelegenheid te geven op die plek de boel te komen verzieken. Evengoed legde Ascherman ons de regels uit: RHR is een geweldloze beweging, dus wat er ook gebeurt, geen gewelddadig verzet, ook geen scheldpartijen tegen politie, settlers of leger, en bij elkaar blijven, je niet laten isoleren. Hij stelde ons gezelschap, waarin verschillende zestigplussers zaten, overigens gerust: bij de plek waar we naartoe gingen, het Palestijnse dorp Sinjil, ten noorden van Ramallah, zou het wel rustig blijven, al liggen er talloze Israëlische nederzettingen in de buurt: Shilo, Ma’ale Levona, Esh Kodesh en Eli. Shilo werd opgericht in 1978 en telt nu circa 320 gezinnen. Volgens Israël werd Shilo gebouwd op een stuk verlaten land, volgens Peace Now en de Palestijnen is een kwart gebouwd op grond van Palestijnse eigenaren. Ma’ale Levona is pas in 1984 gesticht. Onder het voorwendsel van een archeologische opgraving bouwden pioniers er de eerste huizen. Het gebied behoort tot ‘Area C’, dat wil zeggen dat het onder zowel civiel als militair bestuur van Israël valt.
Ik was blij van Ascherman te horen dat de acties van RHR wel degelijk iets uithalen, dat het niet alleen maar ‘feel-good’ oefeningen voor verontruste Israëli’s zijn, zoals een cynische Joodse kennis in Nederland eens had geschreven. Zo zijn er, na aanhoudende acties van RHR, Palestijnse landbouwgronden die waren ingepikt door Israëlische settlers, teruggegeven aan de eigenaren. En in 2006 kwam het Israëlische Hooggerechtshof tot een belangrijke uitspraak: het Israëlische leger (IDF) is verplicht Palestijnse boeren gedurende het oogstseizoen ‘tot aan de laatste olijf’ te beschermen. Volgens Ascherman heeft dat een behoorlijke verbetering voor de Palestijnse boeren opgeleverd, wat de toegang tot hun stukken land betreft. Toch zijn er nog steeds hoog op de heuvels gelegen nederzettingen die laaggelegen Palestijnse velden in beslag nemen. Tegenover de politie of het leger, die komen kijken, zwaaien ze dan soms met vervalste landkaarten en beweren ze dat het Israëlisch eigendom betreft.
Iedere keer dat ik in bezet - of betwist - gebied kom, word ik weer betoverd door de schoonheid van het landschap, de terrassen met olijfbomen, de ongereptheid. (Nog niet bedorven door benzinepompen en overdekte winkelcentra). Wat dat betreft begrijp ik de settlers heel goed - dit landschap doet meer bijbels aan dan de vlakke kuststrook van Tel Aviv, je kunt er geen stap zetten of er heeft zich een gebeurtenis uit de Tora afgespeeld.
Na drie kwartier rijden stapten we uit bij de boomgaard waar we gingen werken. Onze groep werd in tweeën opgedeeld. Eén groep ging naar een hoger gelegen boomgaard, wij bleven bij een Palestijnse familie: de man des huizes, een aantal oudere vrouwen en een aantal jongens van zo’n 13 tot 17 jaar. Voor we ook maar een olijf konden plukken, kregen we al brood en zelfgemaakte falafel aangeboden! Onder de bomen lagen grote zeilen uitgespreid waarop de olijven werden opgevangen. Ik kreeg al gauw een plastic harkje in handen waarmee je van een hele tak de olijven kon afritsen. Het was niet zo heet, dus het was allemaal best te doen en settlers noch leger lieten zich zien. Wat wel te zien was, was een legerbasis, hoog op één van de heuvels. Het enige probleem bij het plukken was het ontbreken van een wc, iedereen werd geacht zich daarvoor achter een ver weg gelegen olijfboom op te houden. Ik rantsoeneerde mijn slokjes water maar. Op een gegeven moment kregen we allemaal een glaasje zoete thee en later werd er nog een pauze gehouden voor kleine plastic bekertjes pikzwarte koffie. (Toen niemand keek, goot ik de mijne snel uit op de roodbruine grond). Toen bijna alles geplukt was, zat ik met de oudere vrouwen op de grond, de olijven te ontdoen van steentjes en takjes, we waren allemaal bruin en vies van het stof en de rode aarde. Op de heuvels boven de boomgaarden zag je de legerbasis, en ook de nederzetting Shilo. De bijbel beschrijft dat het Misjkan (het draagbare heiligdom) zich in de periode nadat het Joodse volk onder leiding van Joshua het land was binnengetrokken, toen het verdeeld werd tussen de twaalf stammen, voordat de Tempel werd gebouwd, in Shilo bevond. Een merkwaardig hoog witstenen gebouw met een zestal opeengestapelde koepels rees boven de rode pannendaken uit. Ik dacht even dat daar de Derde Tempel alvast was neergezet, maar het bleek later thuis een jesjiwe te zijn, een hesder jesjiwe, dat wil zeggen dat de studenten er hun religieuze studie combineren met dienst in het leger.
Omdat we ruim voor het ingaan van de sjabbat weer in Jeruzalem dienden te zijn, namen we om één uur al hartelijk afscheid. Terug naar de bus die een weg omhoog nam om de tweede groep in te laden. Ondanks de tijdsdruk moesten we er weer uit, want onze gastheren hadden een zeil op de grond uitgespreid met een lunch van brood, heerlijke olijfolie, spreads, koude aardappels, tonijn, tomaatjes, sardines en water. Dat was wel het hoogtepunt van het plukken, met z’n allen op de grond zittend, kletsend in een mengeling van Hebreeuws, Arabisch, Engels en gebarentaal.
Op de terugweg konden we op een gegeven moment niet meer verder doordat de weg was afgesloten met steenblokken en metalen hekken – “ja, dat weet je nooit op de Westoever, of je opeens ergens niet doorkan,” zei Ascherman. We reden terug en namen een andere weg. Nog een keer stopte de bus op een uitkijkpunt, waar Ascherman meer vertelde over de Arabische dorpen en Israëlische nederzettingen. De ruime en luxe nieuwe huizen, villa’s soms, in sommige dorpen waren ons al opgevallen. Rabbi Ascherman legde uit dat ze gebouwd waren door Palestijnen die uit het buitenland waren teruggekeerd, na de Oslo-akkoorden. Ik heb niet zijn hele verhaal gehoord, want onze chauffeur had een vijgenboom langs de weg ontdekt, met groene en toch zoete vruchten en die hadden bij het uitstappen even meer mijn belangstelling …
De hele maand oktober worden er nog gezamenlijke plukdagen georganiseerd, die meestal langer duren, van half zeven ’s ochtends, als de bus vertrekt, tot een uur of vijf, zes in de namiddag. Dan wordt er ook naar gebieden gegaan waar volgens Ascherman een meer gespannen situatie bestaat. Ik wil graag nog een keer mee. En ook wil ik een aantal nederzettingen bezoeken, om de andere kant te begrijpen.