In de Talmoed staat een verhaal over Rava en rabbi Nachman van Bratslav. Rava waakte bij het sterfbed van zijn vriend Nachman, toen Nachman hem vroeg aan de Malach haMavet (de Doodsengel) te vragen hem niet te kwellen in het sterfproces. Rava was daar verbaasd over: waarom vraag jij dat niet zelf aan de engel? Nachman antwoordde dat als de Engel des Doods eenmaal de opdracht heeft gekregen dat hij iemands leven moet beëindigen, die persoon zelf daar geen invloed meer op kan uitoefenen. Het verhaal gaat nog verder: Rava vraagt Nachman om na zijn overlijden in een droom bij hem terug te komen om te vertellen hoe het was om te sterven. En inderdaad verschijnt Nachman in zijn droom. Op de vraag of het sterfproces pijnlijk was, antwoordt Nachman: “alsof je een haar uit de melk haalt”. Maar Nachman voegt daar aan toe dat hij desondanks liever niet zou terugkeren naar de aarde, “vanwege de angst voor de dood”.
De angst voor de dood is kennelijk universeel, als zelfs deze mystiek aangelegde chassidische rabbijn aan het eind van het leven bang is voor een pijnlijk doodsproces. Dat kan een troost voor ons gewone stervelingen zijn. En het is goed om te horen dat een goede vriend(in) of geliefde invloed op hemelse besluiten kan uitoefenen door te bidden of eenvoudigweg te vragen om een zachte dood.
Ik ben nu minder optimistisch gestemd over de Israëlische zorg voor terminale patiënten dan vorige week. Dat komt doordat A. is overgebracht naar het Franse St. Louis Hospice, gevestigd in een negentiende-eeuws klooster tegenover de muren van de Oude Stad. Het werd gebouwd in 1884 en wordt gerund door de ‘zusters van St. Jozef’, een Franse nonnenorde. Aan het hoofd staat evenwel een Duitse zuster/verpleegkundige. Aanvankelijk was St. Louis een algemeen ziekenhuis, compleet met operatiekamer en een afdeling verloskunde, in de jaren vijftig werd het een oncologisch ziekenhuis, vanwege het gebrek aan bedden voor kankerpatiënten in Jeruzalem. En nu is het een hospice, niet alleen voor terminale patiënten, er is ook een verpleegafdeling voor bejaarden. Van binnen ziet het statige gebouw er uit als een negentiende-eeuwse strafinrichting, met oude tegelvloeren en gelig geverfde muren waar de verf vanaf bladdert. In de lift naar de tweede verdieping is met plakband een papier bevestigd waarop met kleurpotlood een vrolijke Poeriem wordt aangekondigd. Verder wordt er heftig verbouwd – Arabische bouwvakkers staan op ladders, er klinkt gedril van elektrische boren, in de gangen ligt kalkstof en water, en ook liggen er buizen en nieuwe rioolpijpen. Niet echt een omgeving om rustig te sterven, vind ik. Nergens is een gezellige of mooi aangeklede recreatieruimte te vinden, hier en daar staan wat plastic of metalen stoelen in de gang. In een hoek van de gang, waar een heetwater-automaat staat met wat theezakjes, suikerzakjes en een pak melk, zitten stokoude patiënten in nachtkleding naar een oud tv-toestel te kijken. Ze kijken naar een sportuitzending.
A. bevindt zich in een kamer voor twee personen, de bedden zijn gescheiden door een gordijn. Er hoort een toilet- en doucheruimte bij de kamer, waarvan de deur wijd openstaat (een vervelende Israëlische gewoonte, ook in woningen). A.’s buurvrouw is een oude vrouw die een Russisch programma aan het kijken is op een tv-toestel aan haar voeteneinde. A. zegt dat ze geen last heeft van de luide tv – waar ze wel last van heeft, is de verzorging, die niet komt als ze daarom vraagt. Aanvankelijk vond ze de zorg beter dan in het Sha’are Tsedek ziekenhuis, maar na een slapeloze nacht is ze daar helemaal van teruggekomen. Ik heb de indruk dat ook hier de verzorgende staf te weinig personeel heeft op teveel patiënten, en dát in een totaal verouderd gebouw. Het hospice heeft duidelijk gebrek aan geld, wordt maar gedeeltelijk gefinancierd door de Israëlische regering. Voor de rest moet het het hebben van privédonaties (waarschijnlijk met inbegrip van de rooms-katholieke kerk). Jeruzalemse terminale patiënten en armlastige bejaarden verdienen een beter hospice dan dit relict uit de negentiende eeuw.
Er is nog een ander hospice in Jeruzalem, dat maakt deel uit van Hadassa Mount Scopus (Har Tsofim), het ziekenhuis nabij de Hebreeuwse Universiteit. Ik heb dat hospice nooit gezien, maar er is me verteld dat het daar beter is, moderner, met eenpersoonskamers en meer verzorgend personeel. Nadeel: nogal buiten de stad liggend, dus lastiger voor bezoek. Er is kennelijk een gebrek aan plaats daar, anders kan ik niet bedenken waarom er ook orthodox-Joodse patiënten in het French Hospice liggen. Tegenover A.’s kamer ligt een vrij jonge ultra-orthodoxe man, zijn familie komt er gebeden voor de zieken zeggen. Hoe moeten zij zich voelen in een gebouw waar ook crucifixen hangen … In een ander gedeelte, niet bij de terminale patiënten, staan beelden van heiligen en kruisvaarders en zijn sommige muren bedekt met wapenschilden van de kruisvaarders, mooie kleurige schilden, dat wel. Wat zou rabbi Nachman hier van zeggen?