Zondagochtend 26 mei, Jom Jeroesjalajiem, beluisterde ik op NPO 1 in het VPRO-pogramma OVT een kort item, dertien minuten, over de Verdwenen Jemenitische Kinderen. Het item werd aangekondigd met de zin: "afgelopen jaar werd het graf geopend van een Jemenitisch Joods jongetje dat 69 jaar geleden in Israël werd begraven, om te onderzoeken of zijn DNA overeenkomt met dat van zijn familie."
Eerst even wat achtergrondinformatie. Na het uitroepen van de staat Israël – in die chaotische tijd tussen 1948 en 1954, toen de bevolking groeide van 800.000 tot twee miljoen door een enorme stroom immigranten uit Arabische landen plus een stroom overlevenden van de Sjoa – zijn er naar schatting duizend tot vijfduizend jonge kinderen, afkomstig van Joodse immigranten uit Noord-Afrikaanse en Aziatische landen, en uit Baltische landen, maar voor het grootste deel uit Jemen, weggehaald bij hun ouders. Die kinderen werden uit de ma’abarat (tentenkampen) vanwege gezondheidsredenen – sommigen waren ernstig ondervoed, of hadden tuberculose, er was ook even sprake van polio – meegenomen naar ziekenhuizen of kindertehuizen, en daarna werden ze niet meer teruggezien.
De ouders kregen soms bericht dat hun kind in het ziekenhuis was gestorven, maar soms kregen ze helemaal geen bericht en ook geen certificaat van overlijden. Of ze kregen het pas te horen nadat het kindje al was begraven. Het ging niet alleen om mizrachi kinderen, ook een tiental asjkenazische kinderen is op die manier ‘verdwenen’. De bekende, kritische Haaretz-journalist Gideon Levy heeft bijvoorbeeld pas op latere leeftijd gehoord dat hij eerder een broertje had dat in de jaren vijftig in het ziekenhuis zou zijn gestorven.
Erella Grassiani, antropologe aan de Universiteit van Amsterdam en van Nederlands-Israëlische afkomst, was bij OVT uitgenodigd om over deze kwestie te vertellen. De arme, vaak analfabete Jemenitische immigranten werden door overheidsinstanties (verpleegkundigen en sociaal werksters die met hen te maken kregen) beschouwd als primitief en niet in staat om hun kinderen een behoorlijke opvoeding te geven, zegt ze. En omdat die gezinnen zo groot waren, twaalf of meer kinderen was geen uitzondering, zouden ze er eentje niet missen, was de redenering, en werden baby´s of kleuters ‘voor hun eigen bestwil’ gescheiden van de ouders. Om daarna volgens Grassiani te worden geadopteerd door Asjkenazische, dus witte, gezinnen. Soms kinderloze gezinnen van Sjoa-overlevenden. De kinderen zouden zelfs zijn verkocht voor 5000 dollar per kind.
Vandaar dat ze het een racistisch en kolonialistisch beleid noemt. (Ik vraag me af welke Israëli´s in die tijd, vooral Sjoa-overlevenden, beschikten over een bedrag van 5000 dollar?!) Misschien was het ook een tijdsgebonden fenomeen: OVT´s Jos Palm merkt op dat in Nederland in de jaren vijftig baby´s van ongehuwde moeders ook bij hen werden weggehaald.
Op de vraag of er wel serieus onderzoek is gedaan naar deze nog steeds niet opgeloste kwestie antwoordt Grassiani dat er heel lang niets is gebeurd, pas in de jaren negentig, toen een zekere rabbijn Mesjoellam er veel stennis over heeft gemaakt, is er een onderzoek geweest, zegt ze. Maar in feite was dat al het derde onderzoek: in 1967 onderzocht de commissie Bachloel-Minkowsky 342 gevallen van vermiste kinderen en concludeerde dat 316 van hen waren gestorven; twee waren er geadopteerd; en het lot van 24 kinderen was onbekend. Een tweede commissie – Shalgi – deed er vier jaar over voor men in 1995 concludeerde dat van de 301 onderzochte kinderen er 236 waren overleden en dat het lot van 65 kinderen onbekend was.
Door de actie van rabbijn Mesjoellam volgde er een publiek oproer en werd een nieuwe commissie geïnstalleerd, de commissie Kedmi-Cohen, die meer dan duizend gevallen moest onderzoeken. In 2001 publiceerde die een eindrapport. Van de 1033 vermiste kinderen waren er 972 overleden: vijf vermiste baby´s bleken nog te leven. Van 56 gevallen was niets bekend en de commissie achtte het mogelijk dat die kinderen door individuele sociaal werk(st)ers ter adoptie waren aangeboden, maar concludeerde dat het niet ging om overheidsbeleid.
In juni 2016 benoemde premier Benjamin Netanjahoe Tzachi Hanegbi , een minister van de regering, om het bewijsmateriaal in de drie eerdere onderzoeken opnieuw onder de loep te nemen. Netanjahoe zei dat dit "een historisch onrecht zou rechtzetten", en markeerde een nieuw tijdperk van transparantie. Er volgden verontrustende onthullingen in een speciale Knesset-commissie. Uit getuigenissen onder ede tijdens de eerdere onderzoeken bleek dat veel kinderen waren overleden als gevolg van medische verwaarlozing. Verdere getuigenissen onthulden dat vier ondervoede baby's waren gestorven nadat ze een goedbedoelde experimentele eiwitinjectie hadden gekregen. Er zijn, zonder instemming van de ouders te vragen, ook een groot aantal autopsies (zeer omstreden in de Joodse traditie) uitgevoerd op de overleden kinderen, kennelijk om te begrijpen waaraan ze waren gestorven. Zulke lichamen wil je niet aan de zeer religieuze Jemenitische ouders laten zien: het was een reden waarom ze snel en zonder bericht werden begraven.
Historicus Tom Segev ten slotte denkt niet dat er een samenzwering bestond om Jemenitische of andere kinderen te ontvoeren. "We hebben het over 1949, de staat Israël is nog steeds in oorlog, het land neemt tienduizenden inwoners uit Arabische landen op, niemand wist waar die onderdak moesten krijgen, ze werden gehuisvest in tenten onder bijzonder chaotische omstandigheden. In Jemen was een kindersterfte van zo´n vijftig procent. En ze bleven sterven in Israël. Enkele kinderen zijn misschien weggegeven ter adoptie. Het is het meest tragische verhaal van de terugkeer van de Joden naar Israël."
Het is jammer dat de VPRO die omstandigheden niet liet meewegen in die dertien minuten.
Naschrift. In het geopende graf van het Jemenitische jongetje bleken zich twee lichamen te bevinden. Daarom is er nog geen DNA afgenomen. Men kan voorlopig geen DNA afnemen van een onbekende als er door niemand toestemming is gegeven.