Wat is er aan de hand met Nederlandse literaire intellectuelen? Waarom stappen creatieve, bevlogen, sympathieke mensen als Wim Brands, Joost Zwagerman en Rogi Wieg uit eigen keuze uit het leven? Is het een genetische kwestie? Wim Brands had een vader die zelfmoord pleegde. De vader van Joost Zwagerman had een mislukte zelfmoordpoging gedaan. Rogi Wieg, zoon van Hongaars-Joodse vluchtelingen, noemde zich ‘levenslang psychiatrisch patiënt’ en weet zijn problematiek aan de narcistische persoonlijkheidsstoornis van zijn moeder. Wiegs vader, wetenschapper, overleed door euthanasie, na de diagnose van pancreaskanker te hebben gekregen. In een tv-interview met Wim Brands vertelt Rogi Wieg hoe zijn vader, gevraagd om een laatste woord voor zijn dood, geen persoonlijke dingen zegt, maar de hoop uitspreekt dat het ziekenhuis waar hij euthanasie krijgt, evenveel subsidie zal krijgen als het AMC. Wieg vond dat aanvankelijk een fantastische houding maar tijdens het interview vraagt hij zich af: “Waarom kon hij niet zeggen dat hij van me hield of van mijn moeder hield?”
Het zijn wel alle drie gevoelige persoonlijkheden, deze drie dichters, schrijvers, presentatoren. Een zonnig Teflontype als Mark Rutte zal niet gauw door een existentiële depressie getroffen worden, schat ik. En het zijn schrijvers, dichters, denkers. Misschien maakt het je kwetsbaarder om altijd zo cerebraal bezig te zijn. Het verstand is een groot geschenk, maar het kan een mens ook doldraaien. Niet voor niets hebben Boeddhisten het over the monkey mind die ‘getemd’ moet worden door een ander vermogen, het vermogen dat een mens tot mens maakt – het bewustzijn, het gewaar zijn van het denken zelf. Meditatie is een van de manieren om dat gewaar zijn te oefenen en het denken tot zijn juiste proporties terug te brengen. Maar dat is volgens mij niet het hele verhaal. Het gaat ook om gevoelens. De hersenen worden traditioneel als zetel van het verstand gezien, het hart als zetel van het gevoel. Maar in de Joodse traditie wordt met het woord ‘lev’ niet alleen het hart bedoeld, maar het hart in samenwerking met het verstand. Wanneer je depressief bent, is het vooral belangrijk dat je je wanhoopsgevoelens niet in je eentje doormaakt, maar dat je ze kunt delen met je omgeving. Met familieleden of vrienden en vriendinnen, daarbij eventueel gesteund door een professionele hulpverlener. En het liefst met zo weinig mogelijk farmacologische middelen. En zeker niet met een paardenmiddel als elektroshock, dat tot de gruwelijke lichamelijke symptomen kan leiden die Rogi Wieg tenslotte de das omgedaan hebben. Het is belangrijk dat je je depressieve gevoelens niet uit angst en schaamte binnenhoudt. Of dat je je wanhoop wegdrukt door je totaal op je werk te gooien, zodat ook niemand weet wat er echt aan de hand is. Ik denk dat die openheid voor mannen nog een stuk moeilijker is dan voor vrouwen, alle mannenemancipatie ten spijt. Wat ik in de Nederlandse literaire wereld waarneem, is een voorkeur voor de ironische toon en een afkeer van sentiment. In recensies van ‘Verplicht gelukkig’, het boek van Saskia Goldschmidt over het opgroeien in een gezin met een door zijn oorlogservaringen behoorlijk beschadigde vader, werd verschillende malen geschreven dat het gelukkig geen ‘larmoyant’ verhaal was geworden.
Om beter te kunnen omgaan met het sterfproces van vriendin A., die in het French Hospice ligt (want ik voel me behoorlijk machteloos), lees ik op het moment The Top Five Regrets of Dying van de Australische Bronnie Ware. Het is het verslag van een vrouw die als verzorgster van stervende mensen ging werken (zonder andere vooropleiding dan een avontuurlijke inslag en een groot hart). “We have created a society where adults are now so insular and apart,” schrijft ze in een hoofdstuk over een 94-jarige Joodse man, Joszef, overlevende van de Sjoa, wiens familie blijft ontkennen dat hij stervende is. Gelukkig antwoordt zijn verzorgster wel eerlijk 'ja' op zijn vraag of hij dood gaat en kunnen ze daar verder over praten (en voelen). Hij heeft het meeste spijt van het feit dat hij te bang is geweest om zijn gevoelens te laten zien aan zijn vrouw en kinderen, en in plaats daarvan altijd hard heeft gewerkt om het hen financieel goed te laten hebben. “Ik heb mijn gezin op afstand gehouden,” zegt hij, “en daardoor weten ze niet echt wie ik ben.” Dat maakt ook deel uit van het ‘coping-mechanisme’ dat veel overlevenden hebben ontwikkeld om niet overspoeld te worden door nare herinneringen aan het vervolgingsverleden – daardoor sluit je ook een groter gevoelsgedeelte van jezelf af.
“Hemel en aarde roep ik vandaag als getuige tegen jullie op dat ik je het leven en de dood heb voorgelegd, de zegen en de vloek. Kies dus het leven, jij en jouw nakomelingen,” zegt Mosjé tegen het volk (Dewariem 30:19). Wie dat ten volle heeft gedaan, is Jules Schelvis, één van de laatste overlevenden van kamp Sobibor, die deze week op 95-jarige leeftijd overleed. Ondanks het verlies van zijn vrouw en andere familieleden, die na aankomst in Sobibor onmiddellijk zijn vermoord, heeft hij na de oorlog toch de moed gevonden om door te leven, een nieuw gezin te stichten en, veertig jaar later, onvermoeibaar op scholen en bij herdenkingen te vertellen over de kampen. Waar haalde Schelvis die kracht vandaan? Zelf zegt hij dat hij uit een warm gezin kwam, niet religieus, maar wel humanistisch gezind. Een goede, veilige jeugd, met ouders die van je houden en je waarden voor je hele leven meegegeven – dat lijkt de beste voorwaarde voor een vervuld leven. Moge Jules Schelvis’ aandenken tot inspiratie van ons allen zijn.