Eén van de stukken die ik nooit oversla in de weekendeditie van Ha’aretz, is het artikel van Gideon Levy. Ze verschijnen in een reeks die de titel ‘The Twilight Zone’ heeft gekregen. Ik heb er wel moeite mee ze te lezen, want het is niet gemakkelijk de wantoestanden waar hij over schrijft, tot je door te laten dringen.
Hij bezoekt bijvoorbeeld een ouder Palestijns echtpaar dat rouwt om de dood van hun verstandelijk gehandicapte zoon, die niet begreep wat het leger van hem wilde, en die werd doodgeschoten. Of hij schrijft over een agent van de grenspolitie die in Hebron het fietsje van een achtjarig Palestijns meisje in beslag nam en het wegslingerde in het struikgewas, waarbij het in tweeën brak. (Ze fietste op een stuk weg dat alleen voor Hebrons Joden is bedoeld.)
In de zomer van 2014, toen drie Joodse jesjiwa-studenten waren gekidnapt, die later direct bleken te zijn vermoord, trok het Israëlische leger ’s nachts Dura binnen, een stadje ten zuiden van Hebron, waar de uitgebrande auto die bij de ontvoering was gebruikt, enige dagen eerder was gevonden. Terwijl de soldaten in het donker van huis tot huis gingen om de bewoners te ondervragen, stroomden kinderen en jongeren (m) de straat op om de soldaten met stenen te bekogelen – met dodelijk resultaat. Levy ging enkele dagen later op bezoek bij de ouders van een doodgeschoten Palestijnse twintiger. Zo heeft hij honderden artikelen geschreven.
De bejaarde romanschrijver Aharon Appelfeld vroeg zich jaren geleden in een interview af waarom Ha’aretz alleen aandacht besteedde aan het Palestijnse lijden – “is er niet genoeg Joods lijden? Je hoeft maar een willekeurig flatgebouw binnen te gaan en op de deurbellen te drukken, en je krijgt ook hartverscheurende verhalen te horen.” Hij stelde voor om de andere week ook een verhaal te plaatsen over Joodse ouders die een kind hadden verloren in een oorlog of bij een terreurdaad. Een enkele keer schrijft Levy ook over Joodse Israëli’s, zoals tijdens de rakettenregen op het stadje Sderot, vlakbij de grens met Gaza. Toen viel me op hoe dramatiserend hij alles beschrijft, in tegenstelling tot zijn meer nuchtere collega’s die Sderot versloegen – ‘Jiddisje dramatisering’ zou mijn moeder zeggen - er is een romanschrijver aan hem verloren gegaan.
Al sinds jaren verschijnt er een (dunnere) Engelstalige versie van Ha’aretz, en dat heeft een behoorlijke invloed gehad op die buitenlandse correspondenten die geen Hebreeuws lezen – het merendeel vermoed ik. En via hen op de publieke opinie buiten Israël.
Eind juli schreef Levy een geruchtmakend artikel: ‘Stop living in denial, Israel is an evil state’. Hij schreef er wel nog bij dat Israel geen nazi-staat is, en “zelfs geen fascistische staat”, maar verder ging hij voluit. De meeste mensen vonden dat te ver gaan, anderen waren het er helemaal mee eens. De voorbeelden die hij gaf, gingen over de bezette (dan wel betwiste) gebieden; hij citeerde verschillende gevallen van willekeur en sadistische pesterij door het militaire bewind. Zoals een Palestijnse gevangene die zijn straf van veertien en een half jaar zonder enig verlof heeft uitgezeten, zelfs geen afscheid mocht nemen van zijn stervende vader, en die toen hij vrij zou komen en zijn familie al op hem wachtte, nog eens zes maanden ‘administratieve detentie’ opgelegd kreeg. Een ander geval was het vernielen, door Israel, van een door Palestijnen met Palestijns geld aangelegd klein natuurlijk ‘zwembadje’ bij een meertje op de Westelijke Jordaanoever.
Daar kun je inderdaad ontzettend kwaad om worden. Maar, zoals een oud-redacteur van Ha’aretz reageert op de links-radicale site +972: het woord ‘evil’ heeft een sinistere klank, het is eigenlijk een theologisch begrip, het Absolute Kwaad, dat moet worden vernietigd. Het laat geen ruimte voor een debat, een rechtvaardiging of een rectificatie van datgene wat ‘evil’ wordt genoemd. Het suggereert dat heel Israël, als Absoluut Kwaad, moet worden vernietigd. Terwijl er in Israël ook heel veel goede dingen gebeuren, er veel fantastische mensen wonen, en Gideon Levy, Amira Hass en Eva Illouz (een linkse sociologe) allemaal de ruimte krijgen om hun visie uiteen te zetten (al zouden Netanjahoe c.s. hen die ruimte nog zo graag ontnemen).
Ik heb me vaak geërgerd aan Levy’s opstelling, wanneer hij de hele Israëlische bevolking er van beschuldigt dat het ze niets kan schelen wat er allemaal gebeurt of welke sluipende verrechtsing er onder Netanjahoe aan de gang is. Alsof hij de enige is die nog een moreel geweten heeft; en alsof hij in ieders hoofd kan kijken of ieders leefsituatie zo is als de zijne. En ik heb het altijd raar gevonden dat Levy geen Arabisch spreekt. Als je je zo betrokken voelt bij de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, dan leer je toch minstens ook hun taal spreken?
Nu is er net iets bekend geworden dat Levy’s felle houding tegenover de staat Israël begrijpelijker maakt voor mij. Het is de kwestie van de ‘geroofde kinderen’. Al heel lang is bekend dat ten tijde van de Jemenitische alija naar Israël, tussen 1948 en 1956, een aantal Jemenitische baby’s uit ziekenhuizen is ‘verdwenen’: de ouders kregen te horen dat hun baby was overleden, maar kregen nooit een overlijdensverklaring te zien, en ook geen grafje. Waarschijnlijk werden de baby’s aan andere, asjkenazische, echtparen gegeven, hoewel dat nooit is bewezen.
Nu pas wordt bekend dat deze ‘babyroof’ ook met asjkenazische kinderen is gebeurd, al vanaf de jaren twintig, dus lang voor 1948, toen de staat Israël officieel werd uitgeroepen. Vooral bij ouders die een tweeling kregen, werd één van de baby’s langer in het ziekenhuis gehouden, onder het voorwendsel dat het kindje te zwak was. Daarna kregen de ouders dan te horen dat het kind was overleden.
Gideon Levy schrijft bij mijn weten voor het eerst een persoonlijk stuk, dat niet gaat over de bezetting: hij blijkt een ouder broertje te hebben gehad, dat in het ziekenhuis is gestorven. Er is geen overlijdensverklaring en geen graf. Zijn ouders, die beiden net op tijd in 1939 in het mandaatgebied aankwamen, hebben daar altijd over gezwegen. Hij wist van niets, tot een bezoek aan het spreekuur van de schoolzuster in 1967, toen hij hoorde dat hij een eerder gestorven broertje had, dat Dan was genoemd.
Genoeg bedrog om er diep van binnen van overtuigd te zijn dat je met een Kwaadaardige Staat te maken hebt – en om je tot taak te stellen dat Kwaad aan het daglicht te brengen.