Net als Prinsjesdag, die zonder rijtoer werd gevierd en waar koningin Maxima uit solidariteit met de economische crisis een al eerder gedragen robe aanhad die alleen een verfbadje had ondergaan, was deze Jom Kipoer over de hele wereld anders dan andere jaren.
De dienst van Kol Haneshama vond dit jaar door de seger (lockdown) buiten op de patio van de sjoel plaats. Hoog boven ons waren canvas zeilen gespannen tegen het felle zonlicht. Een zee van witte plastic stoelen was ruim uiteen geplaatst. Een wit en goudbeige kleed bedekte een lange tafel. Opname- en afspeelapparatuur ontbrak niet, want alleen leden die binnen een straal van 1 km van sjoel woonden, konden lijflijk aanwezig zijn, de rest van de gemeente nam deel per Zoom of Facebook. Oded Mazor, onze rebbe met lange paardenstaart, was de enige die soms zijn mondkapje aflegde wanneer hij voordavvende. De jonge chazzaniet, ook maskervrij want in haar eigen huis, was te volgen via een groot filmdoek. De hoge bomen om ons heen ruisten, en vóór Kol Nidré werd de hemel gaandeweg donkerder. Een snoer met ledlampjes gaf toch genoeg licht om de gebeden te kunnen blijven lezen.
De ochtenddienst van Sjabbat Sjoewa (de sjabbat vóór Jom Kipoer) was alleen via Zoom/Facebook te volgen geweest. Ik besloot zittend op mijn terrasje aan die dienst mee te doen, met mijn iPad op een tafeltje, gesteund door wat boeken, half in de zon, en ik zover mogelijk daarvandaan (de camera van zo’n ding is ongenadig), sidoer op schoot, wat groen van struiken en boom op de achtergrond, zodat men mij als het ware in Gan Eden kon wanen. Dat ging prima tot we bij het lezen van de Torarol kwamen en het beeld opeens zwart werd. Een rode waarschuwing meldde dat mijn arme iPadje oververhit was. Einde verblijf in Gan Eden, snel naar binnen, waar het ook warm was. Na tien minuten was de appelflauwte nog niet voorbij en legde ik hem maar even in de koelkast. (niet in de vriezer natuurlijk.) En ja, dat hielp, hij deed het weer! Wel was ik de rest van de lezing bezig op te zoeken waar we nu eigenlijk waren in parasja Haäzinoe.
Overal in Israël werden diensten buiten gehouden, in parken, op straat en in privé-tuinen. Tijdens de ochtenddienst van Kol Haneshama kraaide er regelmatig een naburige haan. En bij Neïla stroomden er meer mensen toe – iets meer dan toegelaten was geloof ik, maar nog steeds met veel ruimte. Met een langgerekte toon op de sjofar besloot rabbijn Mazor de dienst. Waarna er Sjana tova werd gewenst en nog een beetje gesjmoest, met afstand, en iedereen met medeneming van een flesje water en een energybar huiswaarts kon keren. In mijn hoofd was de realiteit van de seger nog steeds niet ingedaald, want ik zei enthousiast tegen P., met wie ik naar haar huis liep voor de aanbijt, dat ik uitkeek naar de menigte mensen in het wit die over Emek Refaiem zouden paraderen. Dat zullen er vanavond wel niet veel zijn, zei P. nuchter, en dat was zo: hier en daar iemand, en hier en daar kinderen op een fiets of stepje, maar niets vergeleken met andere jaren. Het was de hele dag ook wel bloedheet geweest.
Jom Kipoer is een dag van inkeer, van terugkeer tot de Eeuwige, volgens chazal, de Joodse wijzen. Ik vertaal dat voor mijzelf als me centreren, meer vanuit mijn hart voelen, spreken en handelen, dan vanuit mijn ego, mijn (vaak geconditioneerde) denken.
Het lijkt dit jaar allemaal samen te komen, de Covid-19 pandemie, de verwoestende bosbranden in Californië, de even verwoestende tornado’s in de V.S., de niet eerder zo gepolariseerde Amerikaanse verkiezingen, global warming, de dreigende stijging van de zeespiegel, en de gigantische verschillen tussen arm en rijk. Vanuit een economisch-politiek standpunt bezien komt dat niet alleen door kosmische, geografische of demografische invloeden, maar grotendeels door hoe er uit winstbejag is omgegaan met de natuur en bodemschatten van onze aarde. In de jaren ’70 van de vorige eeuw verscheen het Rapport van de Club van Rome ‘Grenzen aan de Groei’ al en pas nu lijkt die boodschap wereldwijd aan te komen. De Covid-19 crisis toont haarscherp aan waar het niet klopt in de wereld, waar de gezondheidszorg rudimentair is bijvoorbeeld, of waar er in rijkere landen op wordt bezuinigd. En waar door economische ongelijkheid, de armen er in veel groter aantallen aan sterven dan de rijken, enzovoorts.
Een deel van de orthodoxie beziet de pandemie waardoor de hele wereld is getroffen en dus enigszins verenigd (in ieder geval in de hoop op een vaccin), als een goddelijke gebeurtenis, de voorbereiding op de naderende Ge’oela, de Verlossing. Allereerst van het Joodse volk en daarna van de hele wereld. Een hoopvol perspectief, al is dit eindtijddenken meestal behoorlijk rechts van politieke signatuur. Voor het begin van die verlossing is er een tijd van crisis, van turbulentie, waarbij oude vormen uiteenvallen, een periode waarin alleen ‘de voetstappen van de Messias’ te horen zijn. Het gegeven dat in Israël op het ogenblik iedereen een mondkapje moet dragen, dat we ons moeten opsluiten in onze huizen, geïsoleerd van elkaar, doet een New-Yorkse rabbijn denken aan hester paniem, het verhaal dat God in sommige tijdperken zijn gezicht van ons afwendt, in afwachting van onze tesjoewa. Met als troost: als de donkere nacht zijn dieptepunt heeft bereikt, is de Ge’oela nabij.