Kort nadat ik in Amsterdam aankwam, zijn in Israël de twee aanslagen gepleegd, de aanslag op de Gay Parade in Jeruzalem en de aanslag met een Molotov-cocktail op een Palestijns huis op de Westoever. Vandaag lees ik dat het niet bij de twee slachtoffers is gebleven - de Palestijnse peuter Ali Dawabshe en het Joodse meisje Shira Banki - maar dat nu ook de vader van die peuter is bezweken aan zijn brandwonden.
Droef en vreselijk nieuws uit het land dat mij lief is. Wat me een beetje moed geeft, is een artikel in de New York Times: Soul-searching in Israël after two killings. Maar ook dat de twee opperrabbijnen van Israël een advertentie in de kranten hebben geplaatst dat ‘geweld niet de weg is van one heilige Tora’. En er zijn sjeiks en rabbijnen samen bij de slachtoffers in het ziekenhuis op bezoek gegaan. Donnie Hartman, het hoofd van het befaamde modern-orthodoxe Shalom Hartman Instituut, vraagt zich echter af of dit een moment van groei zal zijn in Israël, of opnieuw een verloren soort Jom Kippoer (‘Oh, we hebben gezondigd en we voelen ons zo rechtvaardig door dat te zeggen’).
Uit Jeruzalem hoor ik over een soort van, door de gemeente georganiseerde, publieke sjiwwe op het Zionsplein, een mogelijkheid tot openbare discussie, waarbij begeleiders aanwezig zijn en waar ultra-orthodoxe studenten praten met seculiere (en schaars geklede) jongeren. Daarbij wordt de Gemara geciteerd en ontleed, er wordt over de Sjoa gesproken en over de vraag of het doden van een mens ooit gerechtvaardigd kan zijn. Het Jerusalem Open House (GLBT) en de organisatie Tag Meir (Lichtpuntje) zijn twee van de organisatoren. Het zijn kleine lichtpuntjes in een duistere tijd.
Het is nog de vraag hoeveel invloed de opperrabbijnen hebben op het geradicaliseerde deel van jongeren op de Westbank. De Shin Beth heeft een aantal van deze jongeren gearresteerd en in administratieve detentie geplaatst, een ondemocratische maatregel die tot nu toe voornamelijk werd gebruikt bij Palestijnse verdachten. Eén van die radikalinski’s had een document bij zich dat opriep tot het omverwerpen van de Staat Israël. De staat werd vergeleken met een ‘lek gebouw op zwakke fundamenten’ dat moest worden opgeblazen. Levensgevaarlijke anarchistische retoriek. Ik heb dit soort Heuveltopjongeren al vaker vergeleken met Nederlandse krakers. Vele jaren geleden was ik met een kennis, die om praktische redenen enige tijd in de nederzetting Elyakim woonde, op de Westbank, bij een ‘outpost’ van die nederzetting. Een paar caravans, tankjes water, een geïmproviseerd sjoeltje, een paar blaffende herdershonden en een aantal jongeren met tsietses uit hun T-shirt hangend en gehaakte keppels op hun hoofd. Het deed me onweerstaanbaar denken aan Nederlandse krakers, dezelfde sfeer van anarchistisch avontuur. Het was in de vroege avond en mijn kennis en de andere jongeren gingen dawwenen, terwijl ik meditatief naar het omringende landschap zat te kijken. Ik zag olijfboomgaarden en Palestijnse dorpen. Volgens de jongeren van Elyakim was het stuk grond dat ze claimden van Israël, maar dat leek me onwaarschijnlijk.
Sinds die ontmoeting in Elyakim is die anarchistisch-messianistische vleugel van de Heuveltopjeugd alleen maar radicaler en meer ‘sophisticated’ geworden, vrees ik. Door het geweld van de Palestijnse Tweede Intifada en door het doorgaande nederzettingenbeleid van de regering.