In de sjabbat-editie van Haaretz stond een advertentie die me attent maakte op een vredesdemonstratie “Jerusalem walks to Peace” op zaterdag 1 april. Georganiseerd door onder andere Gush Shalom, Vrede Nu, Meretz, de Arabische Verenigde Partij en verschillende ngo’s. Vertrekpunt was Gan haSus, een klein parkje bij King George straat getooid met een (vrij lelijk) bronzen beeld van een paard, het eindpunt was de Jaffapoort. Vertrektijd half acht, zes minuten voor het einde van de sjabbat. Jammer dat er meestal geen rekening wordt gehouden met religieuze demonstranten; de verwachting is dat die toch niet komen.
Ik was te laat van huis gegaan, maar hoopte de stoet ergens op de Jaffastraat in te halen. Stevig doorlopend keek ik af en toe achterom om te zien of er misschien een taxi aankwam, bussen reden er nog niet. Een eind voor me zag ik een vrouw die ook steeds maar omkeek. Ik wist haar in te halen en ja hoor, ze was ook op weg naar de demonstratie. Ze bleek klinisch psychologe te zijn en werkte onder andere voor de Nederlandse hulporganisatie Elah. Kleine Wereld.
Toen we ten slotte buiten adem bij het vertrekpunt kwamen, stond de massale stoet daar nog steeds. (Het waren ongeveer tweeduizend deelnemers hoorde ik achteraf.) Vrouwen, mannen, van allerlei leeftijden, Joods en Palestijns, veel jongeren. Een groep Palestijnse jongeren viel me op, met modieuze heuveltjes zwart haar op verder hoog opgeschoren hoofden. De stemming zat er goed in, er werd met vlaggen gezwaaid, rode en Palestijnse, en de meeste deelnemers droegen borden met leuzen. Om kwart over acht zette de stoet zich in beweging, met veel tromgeroffel en geroep door megafoons, kortom met veel lawaai. Aan één kant van de straat stond een kleine tegendemonstratie, een man met een reusachtige Israëlische vlag, een paar chassidiem, en stevige politieagenten die Palestijnse jongeren en tegendemonstranten uit elkaar hielden.
Ik had een wat dubbel gevoel over de demonstratie; ik had liever een volkomen stille tocht gezien waarbij men bijvoorbeeld toortsen had meegedragen, een waardige optocht die het begrip “vrede” zelf zou belichamen, maar dat ligt niet zo in de Midden-Oosterse aard. Bovendien – maar dat wist ik op dat moment nog niet – was er ’s middags een steekincident geweest in de Oude Stad, een Palestijnse tiener (17) had twee Joodse jesjiwa-studenten aangevallen met een mes, daarna op een politieagent ingestoken en was daarop doodgeschoten. Het verklaarde de wat agressieve stemming die ik voelde. De Joodse slachtoffers waren overigens slechts licht gewond.
In plaats van dóór de Jaffastraat liepen we er achterlangs, door een kleinere straat met af en toe een winkel of een cafeetje, er was weinig publiek. Soms keken mensen verschrikt vanwege al die rode vlaggen en dan glimlachte ik ze maar eens vriendelijk toe. Ik kwam verschillende leden van Kol Haneshama tegen, de reform sjoel, onder wie rabbijn Levi Weiman Kelman, die een rolstoel duwde waarin een grijsharige oude vrouw zat. Pas later herkende ik haar: professor Alice Shalvi (90), de bekende feministisch activiste, oud-rector van het Schechter Instituut voor Joodse Studies, waar rabbijnen van de Masorti (conservative) stroming worden opgeleid. Oprichtster van Pelech, een experimentele school voor religieuze meisjes waar, zeer revolutionair, ook Talmoed werd onderwezen. Op een gegeven moment liepen we tussen kolossale lege kantoorgebouwen en panden-in-aanbouw waar helemaal geen kip ons zag, ik begreep totaal niet meer waar we ons bevonden, tot we weer in bewoond gebied belandden en bij de Oude Stad uitkwamen. (Jeruzalem wordt op het ogenblik in snel tempo van pittoreske provinciale stad omgebouwd tot een heuse metropool.) Er was duidelijk geen toestemming gegeven voor de route van de Jaffastraat, waar veel toeristen lopen. Bij zijstraatjes waar we hadden kunnen doorsteken stond steeds politie.
Bij de Jaffapoort was een klein podium gebouwd en werden we toegesproken door Zehava Galon, voorzitster van Meretz. “We kunnen het conflict met de Palestijnen niet op een zacht pitje laten verder pruttelen, want dat pitje staat bovenop een kruitvat”, zei ze, het steekincident van ’s middags aanhalend: “Het is een illusie dat het mogelijk zou zijn een heel volk van zijn rechten en soevereiniteit te beroven zonder dat wanhoop verandert in verschrikkelijke haat en geweld.” Ik wachtte de andere sprekers maar niet af, ik had het inmiddels behoorlijk koud gekregen, en het voelde ook een beetje zinloos, zo’n demonstratie die door bijna niemand wordt gezien. In ieder geval lieten tweeduizend mensen zien dat de vredesbeweging nog niet dood is.
Enfin, ik liep terug door het luxueuze Mamilla winkelcentrum. Wat een contrast. Veel toeristen, en jonge orthodoxe paren die zich vergaapten aan etalages met mode, sieraden, Ahava cosmetica, cafeetjes, een chique kookwinkel. In de eerste Aroma coffeeshop die ik tegenkwam, bestelde ik een cappuccino om op te warmen, bekeek de foto’s die ik had genomen en zette me aan het verwijderen van dubbele, driedubbele en bewogen opnames. Er kwamen alsmaar verkleumde demonstranten binnen, sommigen nog met een houten bord in hun handen.
Later, verder lopend door Mamilla, zag ik een oude, zwaargebouwde Russische man op de grond zitten, een kleedje met munten en bankbiljetten voor zich, die steeds opnieuw een Hava Nagila deuntje aan een grote roze schelp wist te ontlokken. Mijn hart sprong op: motsaé sjabbat in Jeruzalem.