Van de week moest ik voor mijn werk naar Arad, de kleine stad in de Negev die vooral bekend staat om de zuivere lucht, goed voor astmapatiënten. Het is ook een schone stad, weinig zwerfvuil zoals in Jeruzalem, maar voor de rest is er weinig te beleven in Arad. Ik reed vanuit Be'er Sjewa mee met een sociaal werkster van Nini-EMZ, een Nederlandse organisatie voor extramurale zorg. Langs de weg zagen we hutten van hout en blik, met waslijnen en geiten er omheen, waar Bedoeïenen wonen, maar ook kwamen we langs een Bedoeïenenstad, met één of twee groene moskee-koepels, die er gezelliger uitzag dan ik me altijd had voorgesteld van deze steden waarnaar de Bedoeïenen niet willen verhuizen. Opeens remde mijn begeleidster krachtig want voor ons schoot van rechts een auto de weg op. We keken uit op de met lila hoofddoeken bedekte achterhoofden van drie vrouwen op de achterbank. “Ja, zo rijden ze,” zei ze laconiek, “ze kijken niet eerst of er iets aankomt, ik ben er aan gewend.” Ze vertelde verder dat Arad een invasie van charediem beleeft sinds de Gurer Rebbe zich er heeft gevestigd, samen met zijn chassidiem. Ook andere ultra-orthodoxe Joden, chassieden en niet-chassieden, hebben nu ontdekt dat de huizen in Arad stukken goedkoper zijn dan in Jeruzalem. “Over vijf jaar is Arad een charedi stad,” voorspelde ze somber.
Eenendertig jaar geleden, op 27 september 1982, na de moordpartij door Christelijke Falangisten in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Sjatila, deed ik mee aan een demonstratie bij de Israëlische ambassade in Den Haag. Een protest tegen de medeverantwoordelijkheid van de Israëlische legertop en dus de Israëlische regering. Het was Erev Jom Kippoer. In Israël hadden een dag eerder 400.000 Israëli’s in een door Peace Now georganiseerde demonstratie in Tel Aviv, de grootste demonstratie tot dan toe, de instelling van een onderzoekscommissie geëist. De Kahane Commissie oordeelde dat de Israëlische politieke en militaire leiders ‘indirecte verantwoordelijkheid’ droegen en Sharon werd gedwongen af te treden als minister van defensie.
Links Israël heeft Sharon de invasie in Libanon nooit vergeven, zelfs niet nadat hij iedere Joodse nederzetting uit de Gazastrook liet verwijderen, iets wat geen enkele andere premier had aangedurfd denk ik – daar had je inderdaad iemand voor nodig die ‘de bulldozer’ werd genoemd en die persoonlijk een scherpe politieke wending durfde te maken, al was hij niet wendbaar genoeg om dat in onderhandeling en overleg met Abu Mazen te doen, of te proberen te doen.
In Ha’aretz (van 17 januari) las ik dat er net een solide (656 pagina’s) biografie van Sharon uit is, geschreven door David Landau, de vorige hoofdredacteur van Ha’aretz. Toen Sharon in 2001 tot premier werd gekozen, werd in Huize Landau overwogen om uit Israël weg te gaan, om Landau’s politieke opvattingen te schetsen. In plaats van te emigreren heeft Landau zich verdiept in het leven van de vaak anarchistisch optredende generaal. Landau komt tot een genuanceerder oordeel over Sharon dan de meeste van mijn Nederlandse vrienden. Kringen rond premier Begin hebben na de Libanonoorlog hun best gedaan om Sharon als de grote zondebok te beschrijven en Begin uit de wind te houden (als onschuldige gemanipuleerde oude zwakke man), schrijft hij.
Verder is Landau ervan overtuigd dat Sharon, ook al verklaarde hij dat er niet meer eenzijdige terugtrekkingen zouden volgen, wel degelijk meer terugtrekkingen plande. Voor dat doel had hij de Kadima-partij opgericht en iedereen die daarop stemde, wist dat. Sharon was zich als regeringsleider – “wat je van hieruit ziet, zie je niet van daaruit” – gaan realiseren dat het voortbestaan van de Joodse staat niet zozeer bedreigd werd door tanks en raketten, maar door de bezetting, aldus Landau. Hij heeft helaas niet de tijd gekregen om die bewustwording om te zetten in daden – dat is nu aan een premier die aanvankelijk meubelverkoper was, en allesbehalve een bulldozer-indruk maakt. Maar wie weet.