Het is moeilijk voor me om nu nog iets te schrijven over de ontwikkelingen hier in Israël. Het is allemaal zo razendsnel geëscaleerd, sinds de moord op de drie Israëlische jongens Eyal, Gilad en Naftali en daarna de moord op Muhammad Abu Kheidr. De vele demonstraties voor vrede, de vele toenaderingspogingen van Israëli’s en Palestijnen, zij worden overschreeuwd door raketten en bommen. En door de ‘virtuele oorlog’ op internet, via Facebook en Twitter en WhatsApp (laatste twee doe ik gelukkig niet aan, maar Facebook is al meer dan genoeg).
Ook al is het in Jeruzalem rustig vergeleken met de overgrote rest van het land – slechts drie keer een luchtalarm, wie zeurt daar nou over - de atmosfeer is gespannen. Veel echtgenoten en zonen zijn opgeroepen als reservisten. D., de enige zoon van een heel goede vriendin, net in dienst, is gestationeerd ergens bij de grens met Gaza, als ondersteuning van de combat eenheden. Waar precies weet ze niet, mag ze niet weten. Ze kookte uitgebreide maaltijden voor als hij misschien thuiskwam en ze had geluk: deze sjabbat was hij even thuis. Een andere vriendin, Y., is borstvoedingsconsulente en heeft nu te maken met angstige jonge moeders van pasgeboren baby’s, wier mannen zijn opgeroepen. Als ik met haar zit te praten gaat haar mobieltje aan een stuk door: “Sorry, werk,” zegt ze dan.
Een paar dagen geleden was ik bij een echtpaar in een stadje niet zo ver van de Gazastrook, voor mijn werk. Een mooi huis, fraai ingericht, we zaten aan tafel, mijn papieren voor me, het gesprek was nog maar net begonnen of er was luchtalarm. Gelukkig hebben ze een schuilkelder, dat is daar verplicht, dus wij naar beneden. Zelfs vanuit de versterkte kelder waren de doffe knallen van de raketten goed te horen. Na tien minuten weer naar boven. En na nog eens tien minuten weer luchtalarm, weer naar de miklat. Daarna bleef het gelukkig rustig en konden we anderhalf uur praten. Intussen stond wel de televisie aan. Die toonde tussen het nieuws door voortdurend de vage, grofkorrelige beelden van zwaarbewapende kikvorsmannen (Hamas), die vanuit de zee het strand opkropen en na opgemerkt te zijn door Israëlische soldaten, onder vuur werden genomen door de luchtmacht. Plof, plof, plof, donkere wolkjes als in een computergame, maar het was echt.
Gisteren opnieuw bij een WUV-cliënt in een voorstad van Tel Aviv. Vanaf het busstation in Tel Aviv een taxi genomen. Aardige chauffeur, vroeg hem of er veel luchtalarm was geweest. Viel mee die ochtend. Hij vroeg me of ik bang was en toen ik als een aan niets gewende Jeroesjalmi ‘een beetje’ knikte, gaf hij me wat-te-doen-bij-luchtalarm-als-je-buiten-loopt-waar-geen-huizen-staan tips. (Op de grond gaan liggen, liefst tegen een muur als die er is, benen opgetrokken, handen om je hoofd, na de knal nog tien minuten zo blijven liggen vanwege vallende metaalscherven). Mijn cliënt was een 86-jarige man. Ook bij hem stond de televisie voortdurend aan en hij bevestigde dat hij niet kon ophouden met kijken. Ik vroeg hem aan het eind van het gesprek wat de ‘matsav’ met hem deed. “Ik vertrouw op ons leger en op onze regering,” zei hij eenvoudig. “En op Kipa Barzel (Iron Dome)!” riep ik. Want dat is het enige waar ik op vertrouw. (En op Hakodesj Baroech Hoe natuurlijk, maar misschien heeft Die het wat druk op het ogenblik met alle collectieve woede-uitbarstingen op aarde).
Ik ging nog niet meteen terug naar Jeruzalem, liep wat rond, keek naar leuke winkeltjes en kocht boschampignons in een mooie groentewinkel. Ik hoorde het woord “hafsakat esj” en vroeg de jonge Mizrachi-vrouw die op haar smartphone keek, of er een staakt-het-vuren was? “Nee,” zei ze, “en we bidden er ook voor dat dat niet gaat gebeuren.”
Drie weken geleden – was het pas drie weken geleden? – bestudeerden we op sjabbat in een Jewish Renewal groep de parasja Choekat, waarin het mysterieuze reinigingsritueel met de as van de Para Adoema wordt beschreven, de Rode Koe (waarschijnlijk een roodbruine koe, in de Tora is geen woord voor bruin). Volgens de traditie is dit een onbegrijpelijke wet, die we gewoon moeten aannemen. Maar degene die de parasja had voorbereid, gaf er wel een uitleg aan, een diepte-psychologische uitleg: De dood is altijd een schokkende gebeurtenis. Zeker de dood van een geliefd persoon, van je ouders, je broer of zus, je partner. Zelfs een sterven waarop je lang bent voorbereid door ziekte, door ouderdom, en helemaal een onverwachtse dood, door een hartstilstand of door een natuurramp, door oorlog of door moord. Er is een smartelijke, mentaal en emotioneel zeer labiele periode waar de achtergeblevene doorheen gaat. Dat is de onreinheid, de toem’a, waar de Tora over spreekt. Nu we niet meer gereinigd kunnen worden door de as van de Para Adoema (en we volgens de traditie eigenlijk allemaal voortdurend onrein zijn) hebben we behoefte aan andere reinigingsrituelen, om uit de toestand van bewustzijnsvernauwing te komen waarin de dood ons werpt. Kaddisj zeggen. Sjiwwe zitten. De sjlosjiem, dertig dagen na de begrafenis. Een heel jaar van rouw bij de dood van je ouders. De steun van je omgeving, van je familie als je die hebt, van je vrienden, van collega’s op je werk. Of zoals nu net in Nederland, een dag van collectieve rouw na het neerhalen van een vliegtuig. Zonder zulke (collectieve) reinigingsrituelen blijft de bewustzijnsvernauwing bestaan, blijven we onrein. Uit die onreinheid komen verblinde wraakacties voort. We hebben hier in drie weken zoveel onverwachtse dood en verderf gehad, in Israël en in Gaza, dat we een hele kudde aan verbrande Rode Koeien nodig zouden hebben om weer stabiel en normaal te worden … Dus laten we in godsnaam nieuwe reinigingsrituelen creëren.