Anderhalve dag geleden liep ik door de vochtige hitte van Jeruzalem – het lijkt tegenwoordig wel Tel Aviv hier – met een pakje van twee jaargangen Jonag om aan de bibliothecaresse van het Center of Research on Dutch Jewry te overhandigen. Ik belde aan, het bleef lang stil, en net toen ik de plastic tas maar aan de deurknop wilde hangen, deed een oudere dame open; ik had haar in haar Schlafstunde gestoord. Evengoed was ze blij met de aanwinst voor de bibliotheek – “We willen alles verzamelen wat er in Nederland uitkomt.”
Op de terugweg zag ik een grote vijgenboom op een braakliggend terrein. De meeste vruchten waren nog groen, maar hier en daar hingen al rijpe, blauwpaarse vijgen die ik kon plukken. Met twee volle kleverige handen liep ik verder, tot ik een lawaaiig gekwetter hoorde. In een hoge palmboom zaten twee groene papegaaien, echte grote papegaaien, geen parkieten. Nature is everywhere.
Het was een prettige afleiding, deze wandeling, van mijn rondtollende gedachten over het optreden van Abou J. in VPRO’s Zomergasten. Waarvan ik hier en daar maar een fragment had kunnen zien, gelukkig, omdat er op deze locatie een ‘rechtenbeperking’ geldt. Maar de discussie en hevige emoties die de uitzending van te voren heeft opgeroepen zijn natuurlijk niet aan mij voorbij gegaan, niet in juli in Nederland en niet in augustus in Israël.
Het is raar om te merken dat instituten of media waar ik me vroeger mee verbonden voelde, nu zo ver van me afstaan. De VPRO in dit geval, de Bezige Bij, en het NRC al jaren met zijn eenzijdige berichtgeving over Israël, sinds Salomon Bouman daar weg is. (Ik ben opgegroeid in een huishouden waar het Algemeen Handelsblad werd gelezen, mijn vader las me iedere avond de avonturen voor van Birre Beer en de muis Sokkieplof, dus ik had van jongs af aan een innige relatie met die krant).
Wat me ten eerste opvalt, is dat er in Nederland weinig begrip meer bestaat voor de angst van Joodse overlevenden of hun nageslacht als er iemand op tv alle ruimte krijgt om uit te leggen waarom de staat Israël van de kaart moet worden geveegd. Natascha van Weezel gaf woorden aan haar ambivalente gevoelens. Ondanks het feit dat ze Abou J. milder vond dan ze had verwacht, bleef ze achter met een bittere nasmaak. En ze zal niet de enige zijn. Maar ach, waarom zou je je druk maken om de gevoelens van Nederlandse Joden die de poging tot volledige vernietiging nog niet totaal hebben verwerkt en zich opnieuw onveilig voelen? Dat is toch niet echt ‘cool’, dat onveilig voelen, come on, get a life! Nee, dan die coole VPRO, die niet terugschrikt voor het slechten van taboe’s!
Martin Reints schrijft in De Groene Amsterdammer dat Abou J. zelf had aangekondigd dat het een choquerende avond zou worden. Reints was vooral gechoqueerd door de oppervlakkigheid van J’s gepraat: “Maar hij praat snel en hij kronkelt van het ene punt naar het andere, dus als je niet erg oplette leek het een redelijk gesprek. Dat was ook de teneur in veel reacties: hij valt mee!”
Tja, goed opletten is op zichzelf een vak, maar bij een gladde kletser als Abou J. – ik zie net op mijn scherm een fragment waarin Erdbrink hem vraagt hoe J. het vindt dat Joodse scholen, synagogen en musea tegenwoordig beveiliging nodig hebben – duizelt het je ook wel, zo vasthoudend weet hij geen antwoord te geven en in plaats daarvan opnieuw in de slachtofferhouding te schieten, en te zeggen “dat sommige levens kennelijk meer waard zijn dan andere levens.”
De meest psychologische respons op deze aflevering van Zomergasten kwam van een Nederlands-Joodse vriendin op mijn Facebook-pagina. Ze schreef over het fragment waarin Leonard Cohen (toevallig ook mijn geliefde zanger en dichter), wordt ondervraagd over zijn in 1988 geschreven song The Future. Cohen vertelde over zijn ambivalentie bij de val van de Berlijnse Muur; hij had graag mee gefeest, maar hij vreesde voor een toekomst van moord en doodslag. Niet zo’n vreemde reactie voor een Jood, na de oorlog, op de eenwording van twee Duitslanden. Maar die kant ging het gesprek niet op.
“Voor mij was Jahjah’s reactie op (Leonard) Cohen onthutsend,” schreef de vriendin. “Hij pikt wat hem bevalt, verdraait een observatie en identificeert zich ‘eerlijk’ met zijn eigen onderbuikgevoelens, blij met het neerhalen van de Twin Towers. Dat is pas triomfalisme, de arrogantie van het kleine kind dat wraak wil, en in de eeuwige slachtofferpositie verhardt. En die graag dader wordt.” Ze schrijft dat Abou J. geen seconde geïnteresseerd is in de diep doorleefde poging van Leonard Cohen de ellende in de wereld te zien en zijn noodkreet aan alle mensen: ‘kijk wat we elkaar aandoen.’ “Abou J. is niet geïnteresseerd in mensen, slechts in zijn eigen gelijk.”
Wat me bij dit alles meer verontrust dan Abou J. is de VPRO. Dat was toch de omroep van de goedopgeleiden? De progressieve intellectuelen? Ooit?