Het is kwart voor 9 ‘s avonds, erev Tisja beAv, ik loop met een katoenen tas met daarin een gigantische zaklantaarn naar het Nature Museum in Jeruzalem. In de tuin van het museum houdt de Jewish Renewal groep Nava Tehila de dienst. Het is al donker en ik stoot af en toe mijn tenen aan stenen en onverwacht afstapjes, maar arriveer toch aan één stuk op de plek waar iedereen zich heeft verzameld onder een soort tentdoek. Meest jonge mensen, vrouwen in lange dunne jurken met zwierige hoofdbedekkingen à la Miriam Makeba, mannen met kleurige keppels, mannen en vrouwen in spijkerbroek, mensen met kleurige omslagdoeken omdat het wel niet zo warm zal blijven. De meesten zitten op een rieten mat op de grond, een enkeling heeft een laag plastic vouwstoeltje meegenomen, en voor de ouderen onder ons staan houten bankjes in een vierkant om de rieten mat heen. Er hangen een paar lampen en er worden theelichtjes uitgedeeld om zo meteen bij te lezen. De nieuwe tijd: bijna alle aanwezigen, van jong tot middelbaar, hebben hun smartphone voor zich met de Nava Tehila website waarop de strofes van Eicha (Klaagliederen) in het Hebreeuws en Engels staan. Daarentegen neem ik graag een paar gedrukte vellen met tekst aan en installeer me op de grond met mijn zaklamp naast me. Het grote licht gaat uit; het enige licht komt nu van de smartphones, de flakkerende theelichtjes en mijn zaklamp. Om ons heen ruisen de naaldbomen.
Dan begint reb Ruth, die ook op de grond zit, zangerig aan de eerste strofe van Eicha. Mijn vellen papier hebben geen vertaling, dus ik moet het Hebreeuws scherp bijhouden met mijn lichtbundel – af en toe spiek ik even bij het Engels op het scherm van het meisje dat naast me zit:
“O how has the city that was once so populous remained lonely! She has become like a widow! She that was great among the nations, a princess among the provinces, has become tributary. She weeps, yea, she weeps in the night, and her tears are on her cheek; she has no comforter among all her lovers; all her friends have betrayed her; they have become her enemies …”
Tisja beAv is niet alleen een treurdag om de verwoesting van de eerste en tweede Tempel en de daaropvolgende ballingschap, maar om alle rampspoed die het Joodse volk is overkomen. Je kunt je in deze tijd, met het bestaan van de staat Israël en de herbouw van Jeruzalem, waar het barst van de luxe nieuwbouwprojecten, wel eens afvragen of die rouwdag nog ter zake is. Natuurlijk staat Israël nog steeds bloot aan dreigingen, zoals in het noorden waar Hezbollah zich koest houdt, maar wel zwaarbewapend is; en zoals aan de grens van de Golan met Syrië. In het zuiden stuurt Hamas vanuit de Gazastrook honderden brandballonnen (opgeblazen condooms in feite) en brandende vliegers over de grens die kilometers landbouwgrond en natuurgebied in de as hebben gelegd.
Daarnaast zijn er genoeg bedenkelijke interne ontwikkelingen om over te treuren, zoals de wet op de natiestaat, die donderdagnacht 19 juli werd aangenomen door de Knesset, waarin onder meer het Arabisch, vanaf de oprichting van de staat de tweede officiële taal van Israël, van die status wordt beroofd. Geheel in strijd met de gelijkheid van alle burgers en de democratische waarden die in Israëls Onafhankelijkheidsverklaring worden beloofd. Een klap in het gezicht van de Israëlische Arabieren die circa twintig procent van de bevolking uitmaken. Een dag eerder, op woensdag, stemde Netanjahoe, anders dan hij eerder had beloofd, tegen een wetsvoorstel om homoseksuele koppels hetzelfde recht op het gebruik van draagmoeders toe te staan als heteroseksuele koppels. Ha’aretz-columnist Bradley Burston noemde beide wetten voorbeelden van sinat chinam, ongemotiveerde haat. Hetgeen de oorzaak was van de verwoesting van beide Tempels.
Niet dat ik dat allemaal zat te bedenken, terwijl ik luisterde naar het gezongen reciteren van Eicha en van houding veranderde, van kleermakerszit naar benen vooruit, benen naar de zijkant, terug naar kleermakerszit, voor zover er ruimte was. Iedere afdeling werd door iemand anders gelezen (m/v) en tussen de gedeeltes klonken gedichten, waarvan een in het Engels:
“There is a war between the rich and poor, A war between the man and the woman. There is a war between the ones who say there is a war, And the ones who say there isn't.
Why don't you come on back to the war, that's right, get in it, Why don't you come on back to the war, it's just beginning.
Well I live here with a woman and a child, The situation makes me kind of nervous. Yes, I rise up from her arms, she says ‘I guess you call this love’; I call it service.
Why don't you come on back to the war, don't be a tourist, Why don't you come on back to the war, before it hurts us, Why don't you come on back to the war, let's all get nervous.
You cannot stand what I've become, You much prefer the gentleman I was before. I was so easy to defeat, I was so easy to control, I didn't even know there was a war.
Why don't you come on back to the war, don't be embarrassed, Why don't you come on back to the war, you can still get married.
There is a war between the rich and poor, A war between the man and the woman. There is a war between the left and right, A war between the black and white, A war between the odd and the even.
Why don't you come on back to the war, pick up your tiny burden, Why don't you come on back to the war, let's all get even, Why don't you come on back to the war? Can’t you hear me speaking?”
Een gedicht van Leonard Cohen, geschreven in 1973. Begin oktober van dat jaar vloog Cohen haastig van het Griekse eiland Hydra naar Israël om daar zijn bijdrage te leveren aan het voortbestaan van de staat. Hij wilde eigenlijk bij een legeronderdeel, maar ging tenslotte samen met Israëlische zangers Matti Caspi en Oshik Levy optreden in kampementen, hangars, veldhospitalen, overal waar maar soldaten zaten. ‘There Is a War’ was eerder geschreven en betrof in de eerste plaats zijn huiselijke situatie, met vriendin Suzanne en zoontje Adam.
Nadat de laatste klanken van Eicha verklonken, bleef het een tijd stil. We zongen nog een paar Hebreeuwse teksten en psalmen. Het werd killer, en een voor een stonden we op en liepen bij wassende maan het donker in, naar huis.
Laat de volgende ochtend hoorde ik plotseling op de Nederlandse radio over het ontijdig overlijden van Evelien Gans. Ik kon het amper geloven. Ik had haar in december vorig jaar nog gezien en gesproken, toen ze de wetenschappelijke bundel The Holocaust, Israel and ‘the Jew’; Histories of Antisemitism in Postwar Dutch Society, geschreven en geredigeerd met Remco Ensel e.a., in Jeruzalem kwam presenteren. De rest van Tisja beAv bracht ik door met het opzoeken van artikelen van en over haar. Onder andere het artikel in NRC waarin ze burgemeester Van der Laan op de korrel neemt, die het verzet in Amsterdam wat al te kritiekloos had opgehemeld en die herhaalde dat ‘men’ niet wist wat de Joden werkelijk te wachten stond. Evelien Gans was bij mijn weten de enige die op deze faux pas van de geliefde burgemeester durfde te wijzen.
Moge haar ziel worden opgenomen in de bundel van het eeuwige leven.