Een grotere tegenstelling dan tussen de filosofen Emmanuel Levinas en Ayn Rand is moeilijk voorstelbaar. Ook al zijn ze allebei Joods, leeftijdgenoten, afkomstig uit grofweg hetzelfde gebied (respectievelijk Litouwen en Rusland), en hebben ze geleden onder dezelfde politieke regimes (tot 1917 de tsaar, daarna de bolsjewieken).
De tegenstelling tussen de twee beleef ik primair op gevoelsniveau. Bij de een (Levinas) voel ik me veilig, bij de ander (Rand) niet, en dat wil ik uitleggen. Maar voordat ik daarop inga moet ik eerst iets vertellen over dat gevoel van (on)veiligheid dat mij kan overvallen bij het bestuderen van filosofen.
Bij veel filosofen uit de westerse canon die ik lees, krijg ik vroeg of laat een gevoel van onveiligheid. Dat heeft er dan mee te maken dat ik ze te rationeel vind, of te dogmatisch of te weinig doorleefd. En die tekorten vloeien vaak samen in een basistekort dat ik aantref in hun werken, namelijk een onvermogen om het waagstuk van oprecht menselijk contact te duiden. Daarvoor moet je namelijk een plaats geven aan de fundamentele verschillen die er bestaan tussen mensen, en aan het idee van radicale andersheid. En de westerse filosofie, met zijn nadruk op overkoepeling en universalisme, heeft daar moeite mee.
Omdat daardoor bij veel filosofen het thema van intermenselijk contact er bekaaid vanaf komt, mis ik iets. Ik voel me onveilig, want authentieke communicatie is wat mij betreft een levensvoorwaarde.
Maar meestal kost het wat tijd voordat ik, al lezende in een filosoof, dat tekort gewaarword. Want in de meeste gevallen zijn dan allerlei sociale en ethische aspecten van het mens-zijn al op een aardige manier aan bod gekomen, en vergt het wat doordenken van mijn kant om vast te stellen dat ze de kern niet raken, en dat ik ze als gids niet helemaal betrouwbaar vind.
Bij de schrijver en filosoof Ayn Rand kost het me nauwelijks tijd om dat punt te bereiken. Waar je ook begint in haar oeuvre, de rücksichtlosheid van haar opvattingen over de mens en menselijk contact spatten direct van de bladzijden. Zo noemt zij altruïsme een “unspeakable evil”, en zelfzuchtigheid een primaire morele verplichting. “De essentie van mijn filosofie”, zegt ze, “is de opvatting van de mens als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als het morele doel van zijn leven, met productieve prestaties als zijn meest nobele activiteit, en de rede als zijn enige absolute leidraad.”
Een patroon dat ik kan aanwijzen in de momenten van onveiligheid bij Rand is dat ze allemaal teruggaan op haar nadruk op eenduidigheid en tegenspraakloosheid. In haar vragen en antwoorden stelt ze op een gegeven moment: “Contradictions do not exist. So what happens in a mind holding a contradiction? Mental deterioration.” Die radicale blikvernauwing vind ik terug in bijvoorbeeld haar onvermogen om altruïsme náást egoïsme te denken, of kapitalisme náást overheidsingrijpen, of de vermenging van het mannelijke met het vrouwelijke.
Misschien zou ik ook wel willen, net als zij, dat de werkelijkheid minder vol van tegenstellingen was. Maar gegeven de meerduidige werkelijkheid zoals die is, vind ik denkers die dat serieus nemen geloofwaardiger, dus veiliger.
Levinas doet dat bij uitstek. Wat mij altijd bijzonder heeft aangesproken in zijn werken (helaas niet meer in zijn latere werk) is juist de delicate naast-elkaar-stelling van egoïsme en altruïsme.
Ik vind het enerzijds een verademing om bij Levinas een legitieme plaats tegen te komen voor het ego. In veel traditionele christelijke en kantiaanse moraalfilosofie komt het ego er bekaaid vanaf, en ligt de nadruk op plichtsbesef. Bij Levinas krijgt het ego het volle pond.
Maar anderzijds – en vooral: tegelijkertijd – met al zijn aandacht voor het ego, staat Levinas vooral bekend als ‘de filosoof van de ander’. De plaats van de ander heeft bij Levinas een eigen kleur. Het is die van de verrassing die inbreekt in het regime van het ego, maar altijd tijdelijk, zodat daarna het ego weer de overhand heeft. Waarna de ander weer inbreekt, enzovoorts, zodat er een voortdurende wisselwerking is en afwisselende dominantie van het ik en de ander. Het gaat hier om ongerijmdheid en meerduidigheid bij uitstek, een situatie dus die niet meer volledig met de rede is te managen.
Voor Rand zou dat laatste al direct reden zijn om Levinas af te serveren: “Op het moment dat je tot de conclusie komt dat iemand een mysticus is (dat wil zeggen dat een deel van zijn filosofie volgens zijn eigen verklaring niet aan rede onderhevig is of voorbij rede is), heeft hij je de moeite bespaard om nog een seconde langer naar hem te luisteren.”
Voor mij is die meerduidigheid juist een blijk van een meer adequate werkelijkheidsopvatting. En dat voelt veiliger.