Israël ken ik wel – als toerist – en dat beviel me. Ik ken het land niet als bewoner, en ik vraag me wel eens af hoe me dat zou bevallen.
Die vraag wordt op dit moment getriggerd door herlezing van passages uit het boek van Ari Shavit Mijn beloofde land waarover ik eerder berichtte. Met name de passages naar aanleiding van de Israëlische levensmiddelengigant Strauss prikkelen, door de tintelende intensiteit van de Israëlische samenleving die erin doorklinkt.
Shavit: “Israël is een land dat snel opgewonden raakt en snel op te winden is; de Israëliërs hebben dan ook steeds meer stimulansen nodig. Het Strauss-team begreep dat dit ook geldt voor de smaak van alle etenswaar. Ze realiseerden zich dat de Israëlische hartige hapjes veel zouter moesten zijn dan de Amerikaanse snacks en de zoetwaren veel zoeter dan de Europese. Chocola diende veel chocolade-achtiger te zijn en vanille veel vanille-achtiger. Nuances werden in Israël niet gewaardeerd: alles moest krachtig en extreem zijn en het verhemelte met sterke aroma’s strelen. Zo bevatte de Israëlische Milky tweemaal zoveel slagroom als het Duitse voorbeeld. Maar de Israëliërs willen niet gewoon méér, ze willen ook iets nieuws. Ze zijn heel snel op iets uitgekeken. Om die reden vervangt Strauss zijn producten veel sneller dan zijn Europese zusterbedrijven”.
Dat deze prikkellust niet per se tot platheid en smakeloosheid hoeft te leiden, bewijst de ontwikkeling van de Israëlische danskunst. Die wordt eveneens in grote mate gedreven door basale fysieke prikkels, maar weet tegelijkertijd een hoog niveau van artisticiteit te bereiken. Israëlische dans is niet zozeer op schoonheid gericht, het draait meer om guts: impulsen vanuit het lichaam en blote voeten in plaats van spitzen.
Intuïtie en gevoel, daarop drijft volgens experts de Israëlische dans. De drive van de dansers, de geweldige techniek, de innerlijke noodzaak die uit de choreografieën spreekt – het zijn constanten in Israëls jonge dansgeschiedenis, die maken dat Israëlische dans op dit moment internationaal gezien een succesverhaal is.
De choreograaf Guy Behar verklaart de kracht van deze danstraditie vanuit de maatschappelijke situatie in Israël. “De context waarin we werken is dynamisch, turbulent,” zegt hij. “Je weet nooit wat er gaat gebeuren. Elk moment kan de situatie veranderen. Als je iets te zeggen hebt, dan moet je het nú zeggen. Die innerlijke noodzaak en directheid zie je terug in vrijwel al het werk.”
Ja, die artistieke en communicatieve dynamiek heeft beslist iets prikkelends en dat spreekt me aan. Maar voor hetzelfde geld zou ik het allemaal iets te rauw vinden. Verder betwijfel ik of ik niet te stressgevoelig ben om permanent in een oorlogssituatie te verkeren. Ik denk eigenlijk dat ik dat niet kan. Voor mij geldt eerder wat de voormalige CIDI-voorzitter John Manheim ooit van zichzelf zei: dat zijn zenuwgestel hem niet toeliet in Israël te wonen.
Maar een even groot probleem zou voor mij zijn dat die prikkelende dynamiek van het culturele en economische leven in Israël zo schel afsteekt tegen de lauwheid en onverschilligheid die het merendeel van de Israëlische bevolking vertoont als het gaat om een vredesregeling en de behandeling van de Palestijnen. Een houding die zo perfect, en dus niet toevallig, belichaamd wordt door premier Netanjahoe. Onbegrijpelijk eigenlijk.