Laatst las ik dat de kernreactorramp van Fukushima mede toegeschreven kan worden aan de neiging van Japanners tot kuddegedrag en kritiekloze gehoorzaamheid. Althans, volgens de Japanse onderzoeker Kiyoshi Kurokawa, die in opdracht van het Japanse parlement een rapport uitbracht over de toedracht en nasleep van de ramp. “De Japanse volksaard heeft de ramp mede mogelijk gemaakt. De fundamentele oorzaken liggen besloten in de Japanse cultuur; onze instinctieve gehoorzaamheid, onze terughoudendheid om het gezag te bekritiseren, ons kuddegedrag, onze geslotenheid.”
Dat was voor mij niet helemaal nieuw natuurlijk. Dit soort generalisaties over Japan had ik al eerder gehoord, maar je weet nooit wat ze waard zijn. Ze kwamen nu uit de mond van een Japanner, maar het feit zelf van zo’n onderzoekscommissie relativeert de stelling weer enigszins.
Opmerkelijker vond ik de verklaring die erbij gegeven werd en eigenlijk begrijp ik die niet helemaal. “Het geeft aan dat Japanners sociale relaties erg belangrijk vinden.” Want om die reden zijn Japanners niet gewend aan stevig debat en wederzijdse kritiek, aldus Kurokawa. Alsof het opzoeken van het debat, het ter discussie stellen van heersende opvattingen en aannamen iets voor asociale mensen is.
Dat druist in tegen mijn opvatting van sociaal zijn, die ik vaak en veel belichaamd zie in de Joodse traditie en in Israël: fel onderling debat en nieuwsgierigheid naar het andere van anderen is daar misschien wel het wezen van. Als minister Jair Lapid zich uitspreekt tegen Netanjahoe’s boycot van de VN-toespraak van de Iraanse president Rohani vind ik dat prachtig. Joden hebben weinig last van kuddegedrag of terughoudendheid in het kritiseren van gezag.
Toegegeven: dat resulteert niet altijd in prettige omgangsvormen. De onbeleefdheid en botheid van veel Israëliërs mag spreekwoordelijk genoemd worden. Daarnaast kan een teveel aan onderlinge discussiedrift een samenleving ook ontwrichten. Volgens de Joodse traditie is de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 daaraan te wijten.
Maar voor het overige komt het mij voor als een bij uitstek sociale kwaliteit te beseffen dat wij mensen allemaal verschillend zijn, dat het gesprek daarover mede in de vorm van discussie en debat ons leven substantiële inhoud verschaft, en dat geen kerkelijke of wereldlijke instantie mij mag verbieden te denken wat ik denk.
Mijn indruk is dat de Westerse samenleving op dit vlak de afgelopen decennia een belangrijke verschuiving heeft meegemaakt. Je zou kunnen zeggen dat tot en met de jaren vijftig Europa de trekken had die nu nog aan Japan worden toegekend en waarbij sociaal zijn, gedefinieerd wordt in termen van volgzaamheid, collectief gedrag en terughouding van kritiek. En dat nu tegenspraak en debat bijna per definitie als opbouwende, sociale activiteiten worden gezien.
Als dat zo is, duidt dat ook op een verandering in Europa als het gaat om de appreciatie van het Joodse doen en laten. Liepen voorheen Joden, mede door hun voorliefde voor debat en discussie, uit de pas ten opzichte van de strak georganiseerde omringende cultuur en werd een drukke bedoening misprijzend een ‘Jodenkerk’ genoemd, nu heeft in de Westerse samenleving de nadruk op een massieve collectieve identiteit plaats gemaakt voor nadruk op het eigene van individuen. En voor de gedachte dat aandacht voor verschil en anders-zijn misschien wel bij uitstek sociaal is. Dit sluit wonderwel aan bij Joods doen en denken, je zou kunnen zeggen dat Europa misschien wel wat Joodser is geworden.
Dat kan voor Joden een geruststellende gedachte zijn, want was de basis van antisemitisme niet altijd dat iedereen gelijk was – met uitzondering van de Joden, want die waren anders. Als iedereen nu enigszins anders is geworden, zijn de Joden wat gewoner geworden. Het zou daarom best wat veiliger geworden kunnen zijn voor Joden in Europa.