Het klinkt misschien ongeloofwaardig voor degenen die de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas ervaren als een abstracte denker, maar toch houd ik vol: Levinas is te beschouwen als een pragmatische denker. Mijn stelling is dat zijn denken verhelderend werkt waar het conventionele denken overmatig ingewikkeld wordt en zich vastdraait in abstracties.
Bij deze stelling moet ik twee, enigszins ontluisterende, kanttekeningen maken. De eerste is dat Levinas deze, wat mij betreft weldadige positie in zijn laatste werken heeft losgelaten en ingeruild voor een terugval in gangbare filosofische abstracties. De tweede is dat, ook in de werken van de middenperiode, op sommige momenten die filosofische abstracties al storend aanwezig zijn.
Als ik het heb over filosofische abstracties, dan doel ik vooral op de neiging binnen de conventionele filosofie tot het zoeken van absolute, eenduidige fundamenten voor ons denken: onwankelbare uitgangspunten die door hun stabiliteit en alomvattendheid de afleiding van andere gedachten mogelijk maken en zo een hiërarchisch denkbouwwerk faciliteren.
Mijn opvatting is dat aanvaarding van dat soort fundamenten (‘fundamentsdenken’) schijnzekerheid creëert. De daaruit voortkomende redeneringen hebben de neiging zich los te zingen van de werkelijkheid, en dan krijg je abstracties. Ik denk dat Levinas, althans in zijn vroege en middenperiode, daar ook niets van moest hebben, en dat is een van de redenen waarom hij mijn favoriete filosoof is.
Dat vind ik terug in Levinas’ behandeling van wat gangbare kandidaten zijn voor het vervullen van de rol van fundament. In veel traditionele denksystemen komt die rol toe aan de ontologie: het geheel van opvattingen over de grondstructuur van de wereld. Om een paar voorbeelden te noemen: die grondstructuur zou bijvoorbeeld bestaan uit verschillende materiële sferen (Aristoteles) of uit lichaam en geest (Descartes) of uit logische objecten (de vroege Wittgenstein).
Maar die funderende rol kan ook worden toegekend aan het ordenend vermogen van onze geest, zoals bij Kant. Of aan bovennatuurlijke grootheden, zoals een godheid of een mystieke orde. In plaats van ontologie als fundament spreekt men dan van een metafysische dimensie als fundament.
Hoe dan ook, mijn stelling is dat Levinas in zijn vroege en middenperiode (tot en met De totaliteit en het Oneindige) er niet aan wil, aan zo’n eenduidig fundament. Niet de ontologische versie ervan, noch de metafysische versie.
Dat leid ik af uit de constatering dat hij, bijvoorbeeld in De totaliteit en het Oneindige, de woorden ontologie en metafysica beide gebruikt, maar die beurtelings de leidende rol geeft. Geen van beide fungeert als definitieve laatste grond. Levinas schetst een enscenering van het menselijk bestaan waarin soms de ontologie het voortouw neemt (het ego, de genietingen, het licht van de rede), en dan weer de metafysica (het raadselachtige andere), en dat steeds op verrassende, onverwachte manieren. Levinas spreekt niet over een permanent, stabiel gegeven dat altijd aanwezig is; dat maakt de beschrijvingen herkenbaar, dat wil zeggen: niet-abstract.
In de weigering om een eenduidig fundament aan te wijzen is Levinas verwant aan de Amerikaanse pragmatisten. Over John Dewey wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij probeert het niet te hebben over ‘tijdloze oorsprongen’, van welke aard ook. En Louis Menand meent dat ideeën op zichzelf eigenlijk geen betekenis hebben – dus abstract zijn; ethiek bijvoorbeeld is niet te begrijpen zonder de voltrekking ervan.
Het is waar: Levinas gebruikt, al in De totaliteit en het Oneindige, het begrip “eerste filosofie”, wat je zou kunnen opvatten als het aanwijzen van een eenduidig fundament. Maar, zoals gezegd, in dat boek wisselen in feite ethiek (als behorend tot de metafysica) en ontologie elkaar af als leidend principe, en is er geen definitieve laatste grond. Dat sluit, wat mij betreft, aan bij de menselijke ervaring. Het woord ervaring speelt in De totaliteit en het Oneindige dan ook een belangrijke rol, wat de herkenbaarheid ten goede komt.
Een definitieve laatste grond is er wél in Levinas’ laatste grote boek, Anders dan zijn. Daarin verwijst hij naar de ethiek (het beschikbaar zijn voor de andere mens) als “oorsprong vóór de oorsprong”, en naar die beschikbaarheid als een permanent, stabiel aanwezig gegeven.
Dat noem ik abstract. Want het kan best zo zijn dat het subject voor alle anderen verantwoordelijk is, en dat al voorafgaand aan de geboorte. Maar: praktisch gezien heeft dat geen betekenis. Een handvat voor praktische betekenis wordt geboden door de ervaring van verantwoordelijkheid, en die beschrijft Levinas in De totaliteit en het Oneindige, namelijk in termen van momentane beleving van de overgang van rust naar onrust, en weer terug.
Díe Levinas is bruikbaarder. Zeg maar: pragmatischer.