Het ligt niet voor de hand om Wittgenstein in verband te brengen met Talmoedisch denken. Hijzelf zou als eerste bezwaar maken omdat hij niet graag aan zijn Joodse afkomst herinnerd wilde worden. En daarnaast omdat in Wittgensteins eigen ogen helder denken zijn handelsmerk was terwijl de Talmoedische redeneertrant, zeker in zijn tijd, doorging voor obscuur en onnavolgbaar. Daar wilde hij dus niets mee te maken hebben.
Maar met Wittgenstein is wel wat aan de hand. Zijn aanvankelijke streven naar spatzuivere, lineaire logica en eenduidige waarheid maakte op een gegeven moment plaats voor de overtuiging dat er meerdere contextgebonden logica’s in meervoudigheid naast elkaar konden bestaan. ‘De’ waarheid was zijn doel niet meer, eerder helderheid in het praktische gebruik van woorden en taal. Deze verandering in Wittgensteins denken is de oorzaak van het vrij gangbare onderscheid dat wordt gemaakt tussen een vroege en een late Wittgenstein.
De genoemde koerswijziging in zijn filosofie valt niet bij iedereen even goed en sommigen zijn zelfs geneigd Wittgensteins late filosofie als obscuur en onnavolgbaar te betitelen. Zo meende Bertrand Russell, groot fan van de vroege Wittgenstein, dat de latere Wittgenstein de filosofische zoektocht naar ware kennis gewoonweg opgaf en daarmee verzaakte aan de plicht van een filosoof. Volgens Ernest Gellner leidt de late Wittgenstein tot relativisme of conservatisme.
Anderen, zoals John Austin en Gilbert Ryle, volgen enthousiast in Wittgensteins voetspoor. In Nederland prijst Bert Keizer hem om de revolutionaire breuk met Plato die Wittgenstein voltrekt.
Ik behoor tot de tweede groep. Weliswaar heb ik enige reserve als het gaat om een mogelijk conservatief effect van Wittgensteins werk, maar over het geheel genomen vind ik het verfrissend en ontspannend. Het opmerkelijke daarbij is dat mijn waardering een aantal elementen betreft die ik ook aantref en waardeer in de stijl van de Talmoed. Daardoor staat wat mij betreft Wittgensteins denken dichterbij het Talmoedische denken dan in het algemeen onderkend wordt, en dichterbij dan hem zelf lief geweest was.
Waar denk ik aan als ik dat zeg? Wat zijn dan die mogelijk parallelle elementen? Ik denk aan twee dingen: een pragmatische interesse in het zoeken van begaanbare paden en het afzien van de notie van ‘de’ waarheid.
Voor de late Wittgenstein is het criterium voor bepaling van de ‘juiste visie’ de vraag of we ermee uit de voeten kunnen. Hij vraagt zich af wat er nodig is om uit de voeten te kunnen met een visie, en hoe je kunt handelen overeenkomstig wat de situatie van je vraagt. Wittgenstein doet dus heel bewust geen beroep op algemeen geldende waarheid als criterium voor handelen, zijn criterium is pragmatisch van aard.
Vraag niet wat een ding is, zo is zijn adagium, maar kijk hoe we erover spreken en ermee handelen. Zo doende komt hij uit bij contextgebonden betekenissen van taal, de betekenis van een woord is het gebruik ervan. ‘To know how to go on’ is waar het om gaat. Wie er gelijk heeft, is afhankelijk van het spel dat je speelt.
Neem bijvoorbeeld de maatschappelijke discussie over roken. Denkers in de lijn van de late Wittgenstein bekommeren zich niet zozeer over wat nu de wetenschappelijke waarheid is op dit vlak. Dus over de vraag of het sluitend bewezen is dat roken gezondheidsschade oplevert, en hoe dan precies.
Die denkers vragen zich wél af wat er maatschappelijk als feit geaccepteerd wordt, op basis waarvan wij feitelijk (kunnen) handelen. Zoals: dat we genoeg meegemaakt hebben om een verband tussen roken en longkanker aan te nemen, en geneigd zijn een zekere verantwoordelijkheid te leggen bij tabaksproducenten. En dat in de loop van de tijd andere accenten gelegd kunnen worden. Het gesprek over roken wordt op deze manier dus eerder een praktisch-normatieve vraag dan een waarheidskwestie.
In de Talmoed kunnen discussies op dezelfde manier verlopen. Een centraal criterium voor Talmoedische uitspraken is eveneens de vraag of er een begaanbaar pad tevoorschijn komt. Niet voor niets is het woord ‘halacha’ (het geheel van rabbijnse voorschriften) afgeleid van het werkwoord ‘gaan’. En als het je te doen is om een collectief begaanbaar pad, dan kan een set van richtinggevende voorschriften en omgangsvormen handiger zijn dan de beschikbaarheid van een massieve waarheid.
Een voorbeeld van Talmoedisch redeneren is de behandeling van de vraag of een bepaalde oven kosjer is of niet. Rabbi Eliëzer doet voor zijn beantwoording van die vraag een beroep op goddelijke waarheid, en ter onderstreping daarvan weet hij God te bewegen tot allerlei bovennatuurlijke tekenen: “Als ik gelijk heb,” zegt Rabbi Eliëzer, “zal nu deze boom ontworteld worden en die rivier de andere kant opgaan stromen,” en het gebeurt nog ook. Maar de andere rabbijnen in de vergadering blijken geen boodschap te hebben aan die waarheid. “We besteden geen aandacht aan een hemelse stem, want U, Eeuwige, heeft lang geleden op de berg Sinaï geschreven in de Tora: Volg de meerderheid.” Gewoon democratisch beslissen dus, zonder goddelijke inmenging.
Opmerkelijk is dat een dergelijke manier van redeneren zowel in het geval van de Talmoed als in het geval van de Logische Onderzoekingen (van de late Wittgenstein) doorwerkt in de stijl waarin die boeken geschreven zijn. Beide hebben een springerig karakter waarbij redeneringen zich eerder via associaties voltrekken dan via een streng logische, lineaire opbouw. Verder is er in beide werken veel aandacht voor individuele, specifieke situaties en gevallen. Bij Wittgenstein is dat een bewust gekozen stijl: hij spreekt veroordelend over de ‘minachting voor het individuele geval’ en hij bestrijdt de menselijke neiging om te generaliseren. “I’ll teach you differences,” zegt Wittgenstein, een streven dat aan de Talmoed ook wel toegeschreven kan worden.
Een onuitwisbaar verschil blijft dat in de Talmoed de mogelijkheid van herleiding van uitspraken tot een bijbelvers vereist is. Dat stuwt de associatieve wijze van denken van de rabbijnen tot grote hoogte, maar de mate waarin men zich daarbij in bochten wringt zou Wittgenstein ongetwijfeld te zeer tegen de borst stuiten.
Blijft staan dat zowel Wittgenstein als de Talmoed beogen om met hun ordenend werk de geleefde menselijke praktijken te verhelderen en te ondersteunen. Wie weet, als Wittgenstein niet gehinderd was door tijdgebonden vooroordelen tegen de Talmoed zou hij de parallellen misschien wel onderkend hebben.