De journalist Stevo Akkerman verzucht naar aanleiding van de onverzoenlijkheid van Palestijnen en Israëliërs tegenover elkaar: “Het is ontluisterend hoeveel we verliezen door zaken als religie, huidskleur, afkomst en nationaliteit boven ons mens-zijn te plaatsen. Maar is het überhaupt mogelijk mens te zijn zonder al deze dingen?”
De politieke intellectueel Michael Ignatieff roept uit, naar aanleiding van het Bosnisch-Servische conflict: “Waarom willen we dat leeuwen naast lammeren liggen? Waar halen we dat wrede idee van morele perfectie vandaan? Dat is arrogant en onrealistisch.”
Beide uitspraken gaan in de richting van onderkenning van het belang van particuliere eigenschappen van mensen, zoals hun geschiedenis, hun ideologie, hun uiterlijk. En dus in de richting van acceptatie van verschillen tussen mensen. Die kun je wel willen negeren, uit naam van een of ander universeel ideaal, maar dat werkt niet. Je kunt identiteiten en verschillen maar beter serieus nemen.
Maar vertrekkend vanuit dit gedeelde uitgangspunt lopen de posities van de twee denkers vervolgens hemelsbreed uiteen.
Als Akkerman zich de vraag stelt of het niet bij mens-zijn hoort om zich primair met de eigen groep verbonden te voelen, dan is zijn weerzin tegen die gedachte tastbaar. Hij wil het idee niet loslaten van een universele mensheid waarin die particuliere verbindingen en eigenschappen geen, of slechts een ondergeschikte rol spelen. Hij vertrekt duidelijk (nog) vanuit een christelijk/humanistisch universeel ideaal.
Ignatieff schaamt zich daarentegen voor de arrogante betweterij die er uitgaat van het abstracte Westerse verhaal van broederschap en universele mensenrechten, dat hij zelf in het verleden met verve heeft uitgedragen. Nu zegt hij: onze morele prioriteit ligt waar die (in feite) altijd heeft gelegen, bij onze nearest and dearest, onze familie en vrienden. En daar is niets mis mee. Je eigen land voortrekken is geen schandaal.
Hij is wel zo genuanceerd dat hij de verdiensten van het mensenrechtenverhaal op waarde blijft schatten. Een onbetwistbaar winstpunt daarvan is, wat hem betreft, dat het Westen zich niet meer superieur acht. Vroeger dachten vertegenwoordigers van het blanke ras dat zij gemaakt waren om te heersen over de wereld, en dat is nu echt voorbij.
Maar rechtvaardiging voor jezelf hoef je niet te putten uit een of andere universele standaard. “Je rechtvaardiging put je uit je familie, je buurt, je vrienden. Je morele doel is de boel draaiende te houden en te voorkomen dat de situatie uit de hand loopt.” Daar hoort niet zozeer het streven bij naar wereldwijde broederschap, maar eerder gewone deugden als tolerantie en veerkracht.
Deze gedachtentrend kan worden gelezen als een opsteker voor Israël, en voor het idee van een Joodse staat. Zolang het mensenrechtendiscours toonaangevend was onder intellectuelen – en dat was het zo’n beetje de hele naoorlogse periode – kon het idee van een eigen staat voor Joden niet anders lijken dan een anachronisme, een volkomen achterhaald idee in een kosmopolitische tijd. Dat verklaart veel van het soms heftige anti-zionisme in academische en andere vooruitstrevende kringen. De wending van denkers als Ignatieff kondigt wat dat betreft een ander klimaat aan, waarin wat de Joden willen met hun staat misschien wel heel gewoon en menselijk is.
Disclaimer: laat duidelijk zijn dat meer ruimte voor de zionistische gedachte nooit een rechtvaardiging mag zijn voor het goedpraten van het inpikken van Palestijns gebied, zoals de regering Netanjahoe praktiseert.