Laatst verzorgde ik een inleiding over de Israëlische historicus Yuval Harari, en zoals voor mij te doen gebruikelijk laste ik daar een vergelijking in tussen zijn werk en dat van Emmanuel Levinas. Onvermijdelijk stuit je dan op grote verschillen. Levinas plaatst zichzelf binnen de Bijbels-humanistische traditie, Harari denkt dat die weleens helemaal passé zou kunnen zijn. Harari is met zijn belangstelling voor algoritmen en data flows volledig van de 21ste eeuw, Levinas (overleden in 1995) had dat nog allemaal niet mee gekregen. En last but not least, zo hoog opgestapeld als Sapiens en Homo Deus hebben Levinas’ boeken nooit gelegen. Harari schrijft vlot en populariserend; hij bereikt een miljoenenpubliek. Levinas staat bekend als een moeilijke schrijver met een nichepubliek.
Toch is er een belangrijk raakvlak tussen Harari en Levinas, en dat ligt in de gedeelde belangstelling die ze hebben voor het onderwerp van fictie en ideologie. In het werk van beiden speelt dat een cruciale rol.
Harari kent in zijn beschrijving van de geschiedenis van de mensheid een groot belang toe aan het vermogen van de mens tot het vertellen van verhalen. Verhalen – door hem ook wel ficties of ideologieën genoemd – hebben een kracht die mensen samenbindt en hen daardoor tot samenwerking brengt. Het ontstaan van grotere organisatorische verbanden zoals staten en wereldrijken, maar ook productiebedrijven en rechtsvormen is voor een groot deel daarop gebaseerd. Het is misschien niet gemakkelijk om met een effectief verhaal te komen, zegt Harari, “maar als het lukt, geeft het sapiens immens veel macht, omdat het miljoenen vreemden in staat stelt om samen te werken met een gemeenschappelijk doel.” Momenteel, in het laatste stadium van het humanisme, worden wij nog steeds beheerst door ons verhalende zelf. Maar dat nuttige gebruik van fictie en verhalen is een aflopende zaak, zegt Harari, omdat algoritmen hun functie overnemen en beter presteren.
Hoe valt Levinas daarmee in verband te brengen? Wel, bij Levinas, of in ieder geval in mijn interpretatie van Levinas, is de denkschaamte een belangrijk verschijnsel, en bij het optreden van denkschaamte is er altijd fictie en ideologie in het spel. Immers, het begint altijd met een goedbedoeld idee, waarvan de bedenkers – oprecht – menen: dit is niet alleen voor mij goed, maar voor iedereen. En dat zou wel eens de definitie kunnen zijn van wat ideologie is. Vervolgens komt een fase van het uitrollen of zelfs opdringen van dat goede idee, gerechtvaardigd door het eigen, heilige geloof in de heilzame werking ervan. Als dat ten slotte verkeerd uitpakt – je constateert tot je verrassing dat anderen niet gediend zijn van jouw leuke ideetje, je gaat bij hen over de grens – dan kan denkschaamte optreden. Dat wil zeggen: verlegenheid met je eigen denken, terwijl je het alleen maar goed bedoeld hebt, ook voor een ander.
Het gaat me, in deze omschrijving van denkschaamte, voor de vergelijking met Harari nu speciaal om de fase van het goedbedoelde idee bij Levinas, dus van de ideologie. Want daarin herken ik de verhalen, mythes en legendes waar Harari over spreekt. Dat zijn de imaginaire entiteiten waarvan hij, met het grote gebaar dat hem eigen is, in de geschiedenis een breed assortiment ontwaart, lopend van het Soemerische godenrijk tot het automerk Peugeot, van wereldreligies tot Zwarte Piet, van communisme tot kapitalisme en humanisme.
Belangrijk is vast te stellen dat het hier wel om fictie gaat, maar niet om leugens. Levinas spreekt van illusies, maar die komen niet voort uit kwaadaardigheid maar uit de manier waarop wij spreken en kennis verwerven. En Harari stelt duidelijk dat een imaginaire realiteit geen leugen is. In tegenstelling tot een leugen is een imaginaire realiteit iets waarin velen oprecht geloven. “De meesten van ons identificeren zich met hun verhalende zelf, het maakt niet uit dat de plot vol verzinsels en gaten zit en dat die constant herschreven wordt”, aldus Harari.
Dat Levinas en Harari bij elkaar in de buurt komen, blijkt als Harari een vraag aanhaalt van Jorge Luis Borges, waarin hij het begin van denkschaamte te pakken heeft: “Borges stelt een fundamentele vraag over de condition humaine: wat gebeurt er als de verhaaltjes die ons verhalende zelf ons voorspiegelt ernstig leed toebrengen aan onszelf of de mensen om ons heen?”
Maar nu. Het humanisme loopt op zijn einde, volgens Harari. Gaat, met het humanisme, álle ideologie verdwijnen? De ideologie dus die in het betoog van Levinas ook zo’n belangrijke rol speelt?
Daar lijkt het wel op. Ideologieën in al hun gedaantes, tot aan het humanisme toe, hadden de functie het menselijke vermogen tot samenwerking te ondersteunen. Maar als algoritmen die ondersteunende functie overnemen, en daarin zelfs nog veel beter blijken te zijn dan al onze zelfverzonnen verhalen ooit waren, dan is het, letterlijk, einde verhaal voor alle ideologie.
Dus het antwoord op de laatste vraag is: ja, het humanisme komt ten einde, en er is geen ideologie die het overneemt. In de leidende positie zijn er alleen nog maar algoritmen die op basis van kennis van onze biologische gesteldheid en genot- en pijngevoeligheid onze keuzes sturen.
Is er dan nog communicatie? Je kunt ervan uitgaan dat dat wel zo is. Want er zal nog genot zijn en (weliswaar minder) pijn, en daar kun je over praten. En over de steeds intensievere vervlechting van biologische en mechanische elementen en voortdurende uitbreiding van het geïntegreerde informatiesysteem zal worden overlegd. Verbondenheid met het systeem zal de bron zijn van alle nieuwe zingeving.
Maar de specifieke vorm van communicatie waar Levinas het over heeft, die verdwijnt dan wel. Die communicatie bestaat uit de ontmoeting met wat wezenlijk anders is dan jijzelf. Dat wordt ook wel het ‘waagstuk van de communicatie’ genoemd, omdat het meestal begint met twee elkaar wederzijds uitsluitende wereldbeelden of ideologieën, die afkomstig zijn van verhalen vertellende ego’s. Dat schuurt en botst, maar biedt daardoor juist de mogelijkheid om iets nieuws te ontmoeten. Je leert iets wat je nog niet wist. Als ideologie en het verhalende zelf gaan verdwijnen, dan zal er niets meer zijn om te ontmoeten.
Zo eindig ik deze keer met een vraag: was Levinas alleen maar relevant zolang er al dan niet totalitaire ideologieën en verhalen waren? Die leidden vaak tot gewelddadigheden, en daarom moest daar een draai aan worden gegeven in constructieve richting en dat deed Levinas. Nu het verhalende zelf een tijdelijk, evolutionair verschijnsel blijkt te zijn, aldus Harari, kan het gezonde verstand van de algoritmen daaraan voorbijgaan.
Of kan andersheid ook nog betekenen dat je je tegen de algoritmen keert, ook al belooft Harari’s Nieuwe Grote Verhaal pijnloosheid?