Een interessant punt van vergelijking tussen de filosofen Charles Taylor en Emmanuel Levinas is te vinden in het belang dat zij toekennen aan etnische gemeenschappen. De vraag daarbij is: welke rol zien zij weggelegd voor concrete gemeenschappen met een gedeelde geschiedenis, taal, religie en cultuur, binnen de kaders van een moderne wereldordening? Botst de aandacht voor etniciteit niet met het principe van de ‘civiele natiestaat’ waarin gelijkheid van alle burgers, ongeacht hun etniciteit, als absoluut uitgangspunt voor de staatsinrichting geldt? Is het niet, in het kielzog van het Verlichtingsdenken, voor moderne landen geboden om etniciteit terug te dringen ten gunste van absolute gelijkwaardigheid?
Het antwoord van zowel Taylor als Levinas op die vraag is, anders dan van vele andere denkers: nee, etniciteit moet niet worden teruggedrongen, etniciteit mag er zijn. Zij kennen beiden een groot belang toe aan etniciteit. Zij vereenzelvigen zich beiden ook met zulke gemeenschappen: Taylor met het Franstalige Quebec, Levinas (behalve met de Franse natie) met de Joodse bevolking van Israël.
Toch is er ook veel verschil voor wat betreft de rol die zulke gemeenschappen spelen in hun gedachtegoed. Voor Taylor zijn die gemeenschappen cruciaal, ook in filosofisch opzicht. Zij zijn immers, volgens hem, de hoeders van betekenis en onmisbare waarden waartoe je, buiten zo’n gemeenschap, geen toegang hebt.
Voor Levinas daarentegen spelen gemeenschappen existentieel wel een grote rol, maar filosofisch helemaal niet. Levinas omhelst de instituten van de democratische staat en de Verlichtingswaarden waar die op gebaseerd zijn, maar veel verder gaat hij niet in politiek-maatschappelijk opzicht. Filosofisch gezien vertrekt hij niet vanuit sociale formaties, zoals Taylor, maar vanuit de individuele mens met een in zekere zin op zichzelf staand ego dat doet denken aan het ego van Descartes, uit ‘Cogito ergo sum’. Precies het uitgangspunt waar Taylor niets van moet hebben.
Het heeft iets paradoxaals: de filosoof (Taylor) die komt uit een civiele staat waarin de Verlichtingswaarden primair zijn (Canada), maakt zich filosofisch sterk voor de etnische component. De filosoof (Levinas) die zich in zijn bestaan, dus existentieel, afhankelijk voelt van het bestaan van een etnische staat (Israël), werkt dat filosofisch niet uit en identificeert zich – filosofisch – volledig met de civiele Franse staat, vanwege de Verlichtingswaarden die daarin belichaamd zijn.
Het doet denken aan de positie van veel hedendaagse Turkse Nederlanders. Volgens de publicist Fatih Kiliç bevinden zij zich in een positie die beide polen van de paradox combineert: aan de ene kant behoren zij tot de civiele staat die Nederland is; aan de andere kant identificeren zij zich sterk met de etnische Turkse component. Dat levert veel spanning op als de gedachte is dat je eigenlijk moet kiezen. Turkse Nederlanders voelen de druk van die gedachte.
“Door uit te gaan van een strijd om de identiteit van een individu, kan er een interne druk ontstaan om niet ‘te Nederlands’ te worden”, aldus Kiliç. Om die reden zou 43 procent van de Nederlandse Turken het liefst ‘terug’ naar Turkije willen. Kiliç’ tegenvoorstel is om de scherpte van de keuzedwang bij Turkse Nederlanders weg te nemen. En dat kan wanneer Turkse Nederlanders het beste van zowel Turkije als Nederland in zich proberen te verenigen.