Ik denk dat ik Arnon Grunberg een beetje begin te begrijpen. Naar aanleiding van de opening van het Holocaustmuseum – tegen de achtergrond van de Gaza-oorlog – bespreekt hij in NRC de herinneringscultuur rond de Sjoa zoals wij die in West-Europa sinds de Tweede Wereldoorlog kennen. Hij zet vraagtekens bij het systematisch opklinkende ‘Nooit meer Auschwitz’ en andere goede voornemens. Want wat is daarvan terechtgekomen? Grootschalig moorden is niet bepaald gestopt de laatste tachtig jaar, en niet alleen in het Midden-Oosten.
Grunberg bespreekt het initiatief van de Indiase schrijver en journalist Pankaj Mishra om de herinneringscultuur na Gaza te redden door Never Again Auschwitz te vervangen door Never Again for Anyone. Dat is meer universeel; het sluit bijvoorbeeld behalve de Gazanen de 1,5 miljoen slachtoffers in van de Cambodjaanse Rode Khmer en de 800.000 vermoorde Rwandezen voor wie tot nu toe geen enkele geëngageerde westerling de straat op ging. “Een prachtige slogan, wie kan ertegen zijn?” Maar Grunberg gelooft er niet in: “De Europese waarden die zo nauw verbonden zijn met de herinneringspolitiek kunnen niet universeel zijn, er is geen universele politiemacht die die waarden en wetten in geval van nood af kan dwingen, ze zijn hooguit Europees, en zelfs dat niet altijd. Alleen als de omstandigheden het toelaten”.
Het is trouwens, zegt hij verder, ook niet Joods om te vertrouwen op een never again en op het aanbreken van universele rechtvaardigheid en een paradijselijke toekomst. Want dat is messianistisch denken; het impliceert een bijna maakbaar verlossingsmodel terwijl het jodendom “opgevat kan worden als een poging de Messias en het messianisme met alle macht buiten de deur te houden.” Zo denkend komt Grunberg uit bij een wel zeer afgeslankt moreel ideaal, dat hij ontleent aan Piotr Cywiski, de directeur van het museum Auschwitz: “Concentreer u niet op het bestrijden van de oorzaak van het kwaad. Help één persoon, Eentje maar.” Grunberg: “Deze concrete minimalistische houding is mij liever dan het symbolisme van de universele herinneringspolitiek in al zijn fanatieke en zelfgenoegzame verschijningsvormen. Je kunt je immers uit morele overtuigingen tegen fanatiek idealisme keren. Al was het maar omdat messianisme, zodra het meer wordt dan een discussie tussen schriftgeleerden, altijd dodelijk en gruwelijk blijkt te zijn.”
In die laatste zin lees ik een sneer naar het christendom, dat met zijn goede bedoelingen (en afwijzing van de schriftgeleerden/farizeeën) regelmatig grandioos uit de bocht is gevlogen. Maar verder is het opmerkelijk dat de door-en-door seculiere Grunberg zich hier toont als verwant met de vromer dan vrome denkwereld van de ultraorthodoxe Israëlische Joden. Zij wijzen inderdaad de wereldse socialistische en heilstaat-ideologieën af, net zoals ze zich trouwens tegen het zionistische messianisme en de staat Israël keren vanwege een misplaatst vertrouwen in aardse verlossing.
Wat vind ik hier zelf van? Enerzijds spreekt het face-to-face van het persoon-tot-persoon als ethisch kerngebeuren van Cywiski me aan, dat is niet verwonderlijk voor een Levinas-fan. Anderzijds, daar hoeft het voor mij niet bij te blijven, zo minimalistisch of sceptisch ben ik niet. De face-to-face ontmoeting zet aan tot het opbouwen en onderhouden van maatschappelijke instituties en verbanden die recht en rechtvaardigheid nastreven. Ik ben niet voor niks recent lid geworden van de PvdA en Volt. Voor Grunberg zou dat niet hoeven, schat ik zo in.