Het kan soms lijken alsof Jean-Jeacques Rousseau nog springlevend is en misschien wel de meest actuele filosoof die we hebben. ‘Lekker jezelf zijn’, of ‘terug naar de natuur’ zijn slogans die het goed doen en die je zo op Rousseau zou kunnen terugvoeren. En iets serieuzer maar niet minder modieus: de wens om achter de schijn van zaken terug te gaan naar de authentieke kern van je ware identiteit, al dan niet geworteld in een traditie. Met zijn nadruk op het Ware Zelf is Rousseau paradigmatisch te noemen voor een uitgesproken Westerse preoccupatie met het Zelf, ook van wedergeboren Joden of Christenen en tegenwoordig zelfs Moslims.
Maar hedendaagse commentatoren maken ons duidelijk dat die actualiteit van Rousseau toch vooral schijn is. Want het collectieve streven naar authenticiteit holt dat streven zodanig uit dat er onechtheid overblijft. “Zodra je authentiek probeert te zijn ga je die echtheid spelen en ben je niet meer onbekommerd jezelf”, aldus Wilfred van de Poll.
Nadat God en religieuze tradities al eerder gesneuveld waren als absolute waarden, is het nu de beurt aan het geloof in een authentiek zelf à la Rousseau om te verdwijnen. Daarmee vervalt ons laatste baken van absoluutheid, ‘doen alsof’ is na het postmodernisme nog het enige dat ons rest. Eigenlijk gelooft geen enkele hedendaagse filosoof nog in de absoluutheid van wat dan ook.
Geen enkele? Nou, één – toch zeer Franse – filosoof doet zijn best om, temidden van het postmodernistische geweld, iets van een absolute waarde hoog te houden. Maar hij moet daarvoor aan die absoluutheid wel een radicaal andere draai geven. Die geldt dan niet meer, zoals eeuwen het geval was met Rousseau als hoogtepunt, het Zelf – maar de Ander. Want volgens hem verschijnt de ander soms aan ons op een manier die zich niet laat tegenspreken, dus: absoluut.
De filosoof die deze draai maakt, is Levinas, en de radicaliteit van zijn oriëntatie wordt zichtbaar doordat Levinas met betrekking tot allerlei thema’s uitkomt op posities die tegengesteld zijn aan die van Rousseau. Bijvoorbeeld als het gaat om de waardering van de rede en de waardering van de techniek.
Rousseau speelt het klaar om, hoewel hij filosoof was, een romantisch anti-intellectualisme te omhelzen. Hij moedigt ons zelfs aan om te stoppen met denken. Daar komt hij toe via zijn grote nadruk op authenticiteit en door de gedachte dat de rede ons berooft van een oorspronkelijk gegeven aangeboren goedheid.
Deze gedachte is Levinas geheel vreemd. Levinas formuleert wel degelijk belangrijke bezwaren tegen de rede, maar het laatste wat hij voorstaat is om het denken te stoppen. We moeten daar vooral mee doorgaan, en laat de confrontatie van ons denken met de ander ons dan maar corrigeren.
In het verlengde van die positie heeft Levinas een optimistische kijk op techniek en wetenschap, anders dan Rousseau die techniek en wetenschap ervan beschuldigt de mens te vervreemden van zijn oorspronkelijke zelf, waarvan hij de weerspiegeling nog terug meent te vinden in de primitieve volkeren en de nobele wilden.
Inderdaad, niets staat verder af van Levinas dan dat. En eigenlijk staat ook niets verder af van de Joodse traditie dan die gedachte van Rousseau.