Ik was óók erg onder de indruk van Edith Eva Eger, de ballerina van Auschwitz. Dat zeg ik zo omdat Stevo Akkerman in de krant vertelde hoe hij van zijn sokken werd geblazen door de interviews met haar van de afgelopen maand.
Dat snap ik goed. Eger had moeten dansen voor Jozef Mengele terwijl haar ouders vermoord werden. Ze kwam meer dood dan levend uit het kamp, maar bleek in staat om in de Verenigde Staten uit te groeien tot een succesvolle psychotherapeut. Onlangs publiceerde zij, nu 91, het boek De keuze.
Geheel begrijpelijk stelt Akkerman zichzelf de vraag hoe een mens zo’n draai kan maken, van haat naar liefde: “Als dat ons, geconfronteerd met het doodgewone kwaad in onze doodgewone levens, al nauwelijks lukt, hoe haar dan wel?”
Die fascinatie kan ik volgen, en ook die andere die Akkerman er aan toevoegt: “Ze deed me denken aan Etty Hillesum in haar menselijkheid.” Maar hoe leidend moet een dergelijke fascinatie zijn? Betekent dit dat dergelijke uitzonderlijke voorbeelden maatstaf moeten worden voor de beoordeling van onszelf en anderen?
Ik stel die vraag omdat bij mij tegelijkertijd herinneringen bovenkomen aan behoorlijk vernietigende oordelen van Akkerman over het huidige gedrag van de staat Israël. Afgewogen in zijn oordeel is Akkerman altijd, maar toch: je zou daar, op basis van zijn boven geciteerde consideratie met onze menselijke gesteldheid, wat meer mildheid verwachten.
Enigszins bijgesteld zou zijn vraag vanuit die consideratie kunnen luiden: als het ons, geconfronteerd met het doodgewone kwaad in onze doodgewone levens, al nauwelijks lukt daar fatsoenlijk mee om te gaan, hoe kun je dan verwachten dat er in Israël, met al die door de Sjoa en latere verdedigingsoorlogen (zwaar) getraumatiseerden, iets anders uitkomt dan nu het geval is: een land dat overleving nog steeds op de eerste plaats zet, en dat besloten heeft zich – een groep bijzondere activisten daargelaten – niet te erg te bekommeren om het Palestijnse leed?
Ik snap dat je in deze gewelddadige wereld bakens zoekt waaraan je hoop kunt ontlenen. Maar het gaat fout als je gewone mensen in hun dagdagelijkse sores en struggle for life gaat afrekenen op hun tekortschieten ten opzichte van buitengewone mensen als Eger of Hillesum.
Terecht zegt Akkerman, met Arnon Grunberg in diens essay Oorlog en kamp gaan altijd ook over ons, dat het gevaarlijk is om de mens te beschouwen als fundamenteel onbeschadigd en tot perfect gedrag in staat. Maar is dat niet wat er gebeurt als Westerse commentatoren Joodse helden uitkiezen en hen reduceren tot handleidingen voor het leven in de meest extreme omstandigheden? Die zijn allemaal al gauw van bovenmenselijke, onbevlekte statuur: Eger, Hillesum, Jezus, Maria. De rest woont in Israël of zit in zaken.