Soms laten mensen zich gezeggen door het verdriet van een ander, op het moment dat hun duidelijk wordt dat ze die ander gekwetst hebben. Dat is de centrale stelling die de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas uitwerkt in zijn boeken.
Onder de vele kwetsuren die mensen elkaar toebrengen gaat de aandacht van Levinas vooral uit naar, wat hij noemt, “denkgeweld”. Dat treedt op waar de ene mens denkt voor de andere en die ander daar niet van gediend is. Het is een soort grensoverschrijding, Levinas noemt het “imperialisme”. De denker kan in de hooggestemde illusie verkeren dat hij de ander helpt. Maar de kwetsuur die de ander oploopt vanwege de opdringerigheid van de denker kan variëren van vernedering tot het gevoel klem te worden gezet. Als de denker dat opmerkt kan hij schrikken van zijn eigen illusie en zijn gedrag aanpassen.
Wanneer je met mensen praat over deze stelling van Levinas dan herkennen ze vaak dat verschijnsel wel en kunnen ze concrete ervaringen daarvan aanwijzen in hun eigen leven. Maar tegelijkertijd stellen ze vaak de vraag: waarom zijn er ook mensen die zich níet laten gezeggen door het verdriet dat ze bij een ander veroorzaken; die gewoon door razen, hun eigen soevereine gang blijven gaan met hun opdringerige plannetjes? Wat maakt dat de ene mens gevoelig is voor de kwetsuur van het Gelaat (zoals Levinas de gekwetste ander noemt) en een andere mens niet?
Dat vind ik iedere keer weer een intrigerende vraag en ik heb er geen antwoord op. Sommige Levinaslezers denken dat je die gevoeligheid kunt trainen. Bijvoorbeeld door goed te luisteren naar anderen en jezelf daarin te oefenen. Ik denk dat dat niet verkeerd is, al was het maar omdat je een soort alertheid ontwikkelt ten aanzien van illusies waarin je mogelijk doordraaft en grenzen overschrijdt. Daar ligt voor mij ook de waarde van Jom Kipoer, de Grote Verzoendag die we maandag weer vieren: het is altijd goed om jezelf systematisch, in dit geval via een speciaal gemarkeerde dag met vasten en een indringende liturgie, voor ogen te houden waar je de fout ingaat. Om dat te kunnen doen moet er een taal voor zijn en de liturgie van Jom Kipoer biedt die taal. Zo bezien is Jom Kipoer op te vatten als een training in gevoeligheid, doordat je een hele dag met die taal in de weer bent.
Maar ik blijft sceptisch ten aanzien van de gedachte dat je illusies eruit kunt trainen. Want illusies zijn nu eenmaal inherent aan het denken. Dus, zolang we het denken niet opgeven (en dat lijkt me geen goed idee), zullen illusies blijven optreden en dus ook de kwetsuren die zij veroorzaken. Ik geloof wel dat bezinning op de effecten van ons denken en handelen verbeteringen oplevert, maar tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat we door onze illusies verrast zullen blijven worden en daar ongewild anderen mee blijven kwetsen.
Het mooie is dat die scepsis ten aanzien van het tegengaan van illusies ook al een plaats heeft gekregen in de liturgie van Jom Kipoer. Namelijk in het 'Kol Nidré', wanneer we alvast aandacht vragen voor de beloften (op te vatten als hooggestemde intenties of illusies) die we in de toekomst zeker zullen gaan breken. Verre van een vrijbrief te bieden voor het lukraak aangaan en breken van beloftes – zoals deze tekst door kwaadwilligen wel is geïnterpreteerd – getuigt het 'Kol Nidré' hiermee van realisme en een diep inzicht in de verraderlijkheid van het menselijke denken. Het uitspreken van het 'Kol Nidré' is daarmee al meteen een oefening in gevoeligheid.