De psalmenvertaling 150 psalmen vrij van Huub Oosterhuis die vorige week verscheen, is gedrenkt in geschiedenis. Neem bijvoorbeeld het middendeel van Psalm 95 in zijn vertaling:
Wij zijn nieuwe eeuwen ingegaan,
ruimen puin, tellen de lijken.
Was het maar waar
dat wij nog konden geloven.
Zoals een kudde kent
de voetstap en stem van haar herder.
De rots van ons behoud
zijt Gij.
Dat door en door historische karakter van Oosterhuis’ lezing van de psalmen kan twee kanten op. Enerzijds blijkt het uit de verwijzingen naar de verschrikkingen van de twintigste eeuw en met name de sjoa. Het zou raar zijn als de schok van die gebeurtenissen geen invloed zou hebben op ons religieuze bewustzijn en Oosterhuis mòet, voor zijn gevoel, dat verwerken in de Psalmen. Het bijzondere is dat de psalmen zich daar ook bijzonder toe lenen, want aan God werd in de psalmen al eerder getwijfeld. Alleen, dat twijfelen wordt nu pregnanter. Zo opent Psalm 23 (“Gij zijt mijn herder, het ontbreekt mij aan niets”) nu als volgt:
En psalm 74 vertelt:
werd het door de vijand veroverd.
Hij kapte op de balken in
als op lovertakken in het woud.
Kraste swastika’s in de muren,
bijlen beukten de oeroude poorten
kliefden hun hoofden – vuur deed de rest,
weg Woning van de Naam.
Anderzijds volgt Oosterhuis het spoor van het expliciet benoemen van de vele misstanden en wandaden waarvoor we zelf mogelijk verantwoordelijk zijn. Zaken waar we zelf bij geweest zijn, ontleend aan onze eigen geschiedenis, dus ook door en door historisch gedacht. Een mooi voorbeeld daarvan vormt de vertaling van psalm 72 waaruit de volgende fragmenten genomen zijn:
vrede de olievelden
vrede de zwanenmeren
vrede de regenwouden
zou het worden godweet –
vrede de naam van die koning,
moge zijn koninkrijk bloeien,
vrede voor jou en voor jou
Kom toch haastig, vandaag nog
In datzelfde stramien past de vertaling van psalm 62:
is onze generatie –
pluizen die niets wegen,
waaien hoog op, zijn weg.
Je kunt jezelf de vraag stellen: mag dat eigenlijk wel, deze actualisering van eerbiedwaardige heilige teksten, door invoeging van verwijzingen naar de recente geschiedenis?
Rabbijn Just z”l zou het helemaal niets gevonden hebben. Ik herinner me een bijeenkomst in de jaren tachtig waarop de historische context van een Middeleeuws Joods gebed besproken werd. Hij vroeg zich daar in lichte maar oprechte verwondering af wat de geschiedenis in vredesnaam met een heilige tekst te maken kan hebben.
De islam houdt er ook niet van, vermenging van de categorieën van het heilige en het historische is daar niet de bedoeling. En het orthodoxe christendom kan historiciteit alleen maar waarderen voor zover historische feiten het heilige bevestigen.
Binnen de Liberaal-Joodse traditie ligt dat anders. Die gaat nadrukkelijk uit van het bestaan van een interactie tussen het historische en het heilige, waar het heilige niet onveranderd uit hoeft te komen. De Liberaal-Joodse voorman Robert Levisson sprak daarom wel van de belangstelling voor historiciteit als het onderscheidende kenmerk van het liberale jodendom tegenover de a-historisch ingestelde orthodoxie.
Ik vind dat een sympathieke positie en teken daarbij aan dat een dergelijk standpunt op geen enkele manier de heilige kern van de Joodse traditie in gevaar hoeft te brengen. Integendeel. Dat kan blijken door bijvoorbeeld het concept ‘tesjoeva’ (inkeer, omkeer) nader te beschouwen. Als tesjoeva inderdaad – en volgens mij zijn alle Joodse denominaties het daarover eens – een van de kernwoorden is van de Joodse traditie, dan zie ik niet goed voor me hoe je de geschiedenis er buiten kunt houden. Waar moet tesjoeva anders over gaan dan over wat er gebeurd is? Tesjoeva kàn alleen maar gaan over wat er gebeurd is. Dat moet je dus heel precies uitzoeken en in je reflecties meenemen. Dat noem je geschiedenis. Zijn goede historici niet per definitie Nieuwe Historici?