De onlangs door de Israëlische Knesset aangenomen ‘Joodse natiestaat’-wet bevestigt wat ook al in de Onafhankelijkheidsverklaring van 1948 stond. Namelijk dat Israël de natiestaat is van het Joodse volk, waarin het zijn natuurlijk recht op culturele, historische en religieuze zelfbeschikking realiseert. Die woorden zijn niet nieuw, wél nieuw is het schrappen van de rechtsgelijkheid voor al zijn burgers en de versterking van de positie van de Joodse meerderheid ten opzichte van etnische, culturele en religieuze minderheden. Ik maak me zorgen om die nieuwe wet.
Niet vanwege de schok die een gemiddeld verlichte, universeel denkende westerling voelt wanneer er woorden worden gebruikt zoals “nationale bestemming”, het belang van een “nationale taal” en een duidelijke “eigen identiteit”.
Het feit dat wij die schok kunnen voelen, getuigt van een enorme luxe. Onze eigen Europese natiestaat is al lang zodanig veiliggesteld dat het voortbestaan vanzelfsprekend is en nooit inzet van discussie. Waardoor je vanuit een veilige basis verdergaande verbanden kunt verkennen, zoals de EU of het streven naar mondiale gerechtigheid.
Die luxe heeft Israël niet, en de aandacht (en mensenlevens) die het sinds zijn ontstaan heeft moeten besteden aan het eigen overleven wordt door het Westen vaak niet goed begrepen. In tijden van groeiend grensoverschrijdend denken wordt Israëls concentratie op eigen identiteit en voortbestaan, inclusief de bijbehorende symboliek van volkslied, vlag en eigen hoofdstad, al gauw opgevat als een negentiende-eeuws anachronisme dat Europa al lang achter zich heeft gelaten.
Maar als je weet dat veel Europese natiestaten sinds jaar en dag in hun constituties ook verklaren voor het eigen volk op te komen en alleen officiële status toekennen aan de taal van de meerderheid, dan wordt het verschil tussen Israël en het Westen wat minder. Als bovendien blijkt, zoals in recente jaren, dat maar nét wat grotere migrantenstromen of globalisering nodig zijn om nationalistische protestbewegingen als Front National of PVV groot te maken, dan is er aanleiding tot enige herbezinning op de vraag hoezeer we ook in het Westen die nationale verankering toch wel keihard nodig hebben.
Bovenstaande overwegingen relativeren het mogelijk schokkende karakter van de nieuwe Israëlische wet nogal. Waarom maak ik me dan toch zorgen?
Dat heeft ermee te maken dat de nieuwe wet beslist een verslechtering inhoudt van het rechtsstatelijk karakter van Israël. Want hoewel gelijkheid voor Joodse en Arabische Israëliërs tot nu toe soms ook al ver te zoeken was (denk aan gescheiden wegenstelsels, de mogelijkheid om te dienen in het leger, subsidies te krijgen), was die ongelijkheid niet in een fundamentele wet vastgelegd. Nu wel, bijvoorbeeld als het gaat om het laten vallen van het Arabisch als officiële taal, en doordat de passages zijn geschrapt die minderheden beschermen volgens “de principes van vrijheid, rechtvaardigheid en vrede zoals onderwezen door de profeten van Israël.”
Tot nu toe had het Hooggerechtshof een basiswet tot zijn beschikking die kon leiden tot gunstige uitspraken voor Arabische Israëliërs die een beroep deden op gelijkberechtiging. Dat waren momenten waarop het rechtsstaat-karakter van Israël duidelijk naar voren kwam. Door de nieuwe wet zal het Hooggerechtshof minder juridische basis hebben om te beslissen in overeenstemming met het visioen van de profeten.
Dat is zorgelijk. Opmerkelijk is dat de protesten hiertegen vooral uit progressief-Joodse hoek klinken, dat wil zeggen, afkomstig zijn vanuit conservative en liberaal-Joodse groeperingen. Zou het toch waar zijn dat zij het profetische geluid serieuzer nemen dan de Joodse orthodoxie?