Van allemaal was het geweldig dat ze erbij waren, zondagmiddag tijdens het debat in De Rode Hoed over de vraag of de ban op Spinoza moet worden opgeheven. Het was moedig van de vertegenwoordigers van de Joodse orthodoxie dat ze deelnamen, en sympathiek van de twee atheïstische filosofen dat zij zich dit verwaardigden. Maar wat mij betreft zat de grootste toegevoegde waarde in de historici van naam die zich bogen over zo’n heikele en gecompliceerde kwestie als de ban die het bestuur van de Portugees-Joodse gemeente in 1656 uitsprak over Baruch Spinoza.
De kwestie is heikel omdat Spinoza inmiddels wereldwijd erkend wordt als een van de meest briljante filosofen aller tijden, terwijl een Joodse gemeente als de Amsterdamse Portugees Israëlietische Gemeente toch ook liever als een beetje snugger te boek staat. Dan helpt het niet dat je zo’n briljant lid eruit hebt gegooid.
Tegelijkertijd is de kwestie gecompliceerd omdat ook briljant gedachtegoed niet per se ongevaarlijk is. Een belangrijke voorwaarde voor een stabiele status quo (maatschappelijk, godsdienstig, politiek) is dat er niet té veel door het denken overhoop wordt gehaald, want dat zou een samenleving kunnen ontwrichten.
Spinoza’s gedachtegoed wás zeer explosief en de historici bijeen in de Rode Hoed hadden een scherp oog voor de noodzaak die de Portugese gemeente destijds voelde om de gevaren van dat denken in te dammen. Al was het maar om de Republiek die de Joden gedoogde niet tegen de haren in te strijken.
Door al deze factoren op een rijtje te zetten, slaagden de voortreffelijke historici erin om tot een genuanceerd en mild oordeel te komen over de verschillende spelers in dit drama: de Portugees-Joodse gemeente, Spinoza, en de latere generaties die ermee in hun maag zaten en zitten.
Maar betekent die relativerende, begrijpende houding van de historici nu dat de zaak feitelijk onopgelost in de maag moet blijven zitten? De historicus Jonathan Israel maakte duidelijk dat dat niet hoeft: je kunt na het schetsen van het complexe grote plaatje vervolgens best een paar heldere lijnen trekken. Dat deed hij zelf als volgt.
Hij stelde vast dat de meeste voorgestelde oplossing voor het probleem van de ban over Spinoza is: opheffing van de ban. Daarbij wordt er getwist over wie dat zou mogen doen. Is alleen de Portugees Israëlitische Gemeente daartoe bevoegd omdat die de ban heeft uitgesproken, of is het iets van de hele Joodse gemeenschap?
Jonathan Israel koos er vervolgens voor om niet op die vraag in te gaan maar een andere te stellen: wie kán, uit oogpunt van mentale geschiktheid, die ban opheffen? Als je die vraag stelt wordt het, aldus Israel, volstrekt helder dat de orthodoxie, of die nu Sefardisch of Asjkenazisch is, dat niet kan. Inhoudelijk is Spinoza’s gedachtegoed, door zijn afwijzing van een persoonlijke God en bovennatuurlijke openbaringen, immers nog steeds te zeer ondermijnend en bedreigend voor hen.
Het wordt, aldus Israel, tegelijkertijd perfect duidelijk dat de liberaal-Joodse beweging er wél wat mee kan. Die móet er zelfs wat mee (althans inhoudelijk, want strikt juridisch is dat niet mogelijk) omdat die beweging – anders dan de orthodoxie – zich nadrukkelijk mede laat inspireren door het waardensysteem van de Westerse Verlichting. En dan kun je niet om Spinoza heen, met zijn scherpe pleidooi voor democratie, tolerantie en vrijheid.
Ik denk dat Israel gelijk heeft. Want inderdaad, de Liberale Jood leeft in twee werelden en kent twee brandpunten, ook weleens uitgedrukt als ‘de ellips’. Die brandpunten zijn enerzijds de Joodse traditie en anderzijds de Verlichting.
Leven met twee brandpunten is bepaald niet gemakkelijker dan met één brandpunt, maar in Israels en mijn visie wel interessanter dan wanneer je het houdt bij één brandpunt. Zoiets vergt een stevig zelfbewustzijn, en ik ben blij dat liberaal denkende Joden in Nederland daartoe zondag een flink steuntje in de rug kregen van een Engelse tophistoricus.