In een artikel op de site liberaalchristendom.nl stelt de theoloog Jan Offringa vast dat Israël tot nu toe een speciale positie inneemt in de christelijke theologie. In de Kerkorde van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) wordt gesproken over een “onopgeefbare verbondenheid met Israël.” Offringa vraagt zich af waarom dat zo is.
Offringa meent dat de protestantse kerk prima kan zonder Israëltheologie. Hij snapt dat er vanuit de ontstaansgeschiedenis van het christendom belangstelling is voor het Jodendom, en dat de Sjoa dwingt tot verscherpte reflectie op de verhouding tussen christendom en Jodendom. Maar verwantschap met het Jodendom moet je niet overdrijven, die is er ook met andere godsdiensten. Daarom pleit Offringa ervoor de Israëlzondag af te schaffen en er een zondag over de relatie tussen het christendom en het Jodendom van te maken, aangevuld met een zondag over de verhouding met de islam of het boeddhisme. Israël is een belangrijke ander, maar toch niet de enige, aldus Offringa. Hij roept ertoe op om de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël om te zetten in een onopgeefbare strijd tegen antisemitisme en elke vorm van discriminatie op grond van ras of geloof. En om geen religieuze argumenten te gebruiken om “het stukje land”, aldus Offringa, van Israël te rechtvaardigen.
Op het artikel van Offringa kwamen allerlei reacties. Onder anderen van Rachel Reedijk, die er op wees dat Offringa’s stellingname er niet toe zou mogen leiden dat Israëls bestaansrecht wordt ontkend. Dan zou een grens worden overschreden. Bovendien, hoever kun je gaan in het losmaken van de Hebreeuwse Bijbel, die toch ook onderdeel is van de christelijke Bijbel, van zijn context? Verhalen hebben zich in dat landje aan de Middellandse Zee afgespeeld “en niet op de Tibetaanse hoogvlakte”, aldus Reedijk.
Daarnaast las ik een reactie van predikant Wouter Klootwijk. Hij stelde dat de protestantse kerk de staat Israël helemaal geen religieuze betekenis wil toekennen. Wel erkent de kerk dat de staat voor veel Joden onderdeel is van hun identiteit en van grote betekenis, maar dat is wat anders.
Zelf vind ik over het geheel genomen de tekst van Offringa sympathiek geschreven, en afgewogen van karakter. Waar ik aan blijf haken, is het motief dat Offringa geeft voor zijn actie. “Ik wil de mist doen optrekken in de relatie tussen kerk en Israël. De mystificaties vragen om opheldering”, en met die mystificaties doelt hij op termen als “onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël” en “uitverkiezing.” “Onbedoeld bevestigen de uiteenlopende reacties in Trouw mijn stelling dat het terrein van kerk en Israël een grote mistbank is. Allerlei vaagheden, misverstanden en schuldgevoelens lopen door elkaar heen.”
Ik moet zeggen, dat herken ik wel een beetje. Ik houd zelf ook erg van helderheid en kan bij momenten kriegel worden van speculaties, vage verbanden, mistige termen. ‘Uitverkoren volk’ en ‘landsbelofte’ horen daar soms bij, maar ook de verwarring die kan ontstaan over de verhouding van de termen volk, religie, staat, en land tot elkaar. Wanneer ik in de liberaal-moderne stand sta wil ik het clair et distinct hebben (Descartes) en erger ik me aan allerlei onnavolgbare categorievermengingen en particuliere gehechtheden die een verlicht mens kwijt zou moeten willen. In hoeverre mag een modern denkend mens zich nog hechten aan “een stukje land”?
Maar ik weet ook dat de werkelijkheid zich minder houdt aan de heldere categorieafbakeningen dan het moderne Westerse gemoed zou willen. Hoe je ook je hoofd erover breekt, een strikte eenduidige afbakening tussen volk, geloof, land en staat is in het geval van Israël simpelweg niet te maken.
Dat ras en geloof geen rol mogen spelen is niet zozeer het probleem, daar zijn de meeste mensen het wel over eens. De storende meerduidigheid begint juist waar de begrippen volk, land en staat ook onderdelen zijn van identiteit van mensen, zoals Klootwijk zegt. Maar het heeft iets gemakzuchtigs om die categorieën dan maar liefst uit je denken weg te zuiveren.
Dat is op allerlei manieren al eerder geprobeerd. Aan het eind van de achttiende eeuw wilde men op de golven van het universaliserende Verlichtingsdenken de term ‘Joodse natie’, voor de aanduiding van de Joden in Nederland, vervangen door te spreken over een groep ‘Nederlanders van de mozaïsche confessie’.
En vandaag de dag pogen Joden in de diaspora vaak te voorkomen dat zij in verband worden gebracht met onsympathiek gedrag van Israël. Wat er in Israël gebeurt, mag vooral niet terugslaan op Joden in de rest van de wereld. Dat die afschermingspoging iets kunstmatigs heeft en daardoor niet echt werkt, werd ooit goed verwoord door Esther Voet, hoofdredacteur van het NIW. Zij vroeg zich af: als wij er zelf al niet in slagen om Jodendom en Israël uit elkaar te houden, hoe kunnen we dan van buitenstaanders verwachten dat ze dat wel doen?
Mijn drang naar heldere categorisering en eenduidigheid moet het dus regelmatig afleggen tegen werkelijkheden van historische, culturele of religieuze aard die weigeren zich in mijn categorieën te laten persen. Historisch gegroeide verbanden verdragen zich (misschien wel meestal) niet zo lekker met het verlangen naar eenduidige helderheid. De onmogelijkheid om heldere schotten te plaatsen tussen Joods volk, Joodse religie en Joodse staat behoort daartoe.
Tegen die weerbarstige werkelijkheid moet Offringa toch vaker aanlopen, denk ik dan. Want in de christelijke kerk barst het ook van de vaagtaal waar mijn liberaal-moderne gemoed het moeilijk mee zou hebben. Denk aan uitdrukkingen als ‘één-zijn-in-Christus’, de kosmische betekenis van ‘Jezus-als-de-Christus’, struikelt hij daar dan niet over?
Misschien denkt Offringa: ik heb mijn handen al vol aan mijn eigen traditie, ik kan de Joodse vaagtaal er niet bij hebben.