Gaat de waarheid het redden? Temidden van complottheorieën, alternatieve feiten en al dan niet gemanipuleerde verkiezingen houdt die bange vraag me regelmatig bezig. Er is een trend zichtbaar van ‘gewone mensen’, hoog én laag opgeleid, die het oordeel van deskundigen in twijfel trekken, bijvoorbeeld wanneer het gaat om vaccinatie of coronamaatregelen. Onmiskenbaar groeit er een zeker wantrouwen tegenover wetenschap en overheid.
Wat mij interesseert in dat wantrouwen is vooral de vraag in hoeverre het daarbij gaat om twijfel over de mogelijkheid om tot waarheid te komen, überhaupt. Geloven mensen nog in waarheid?
Voor complottheoretici is het antwoord stellig ja. Zij geloven eerder te veel dan te weinig. Zij geloven in de waarheid van de meest onwaarschijnlijke dingen zoals pedofiele netwerken in en rond het Catshuis en 9/11 als een actie van de CIA.
Voor serieuze wetenschappers en journalisten is het antwoord ook bevestigend. Zij kunnen (zeer) kritisch zijn over richtlijnen van het RIVM of maatregelen van de regering. Maar dat doen zij omdat ze geloven dat er betere analyses en diagnoses mogelijk zijn. Denk aan Maurice de Hond die vond dat de overdracht van het coronavirus door de lucht via aerosolen te weinig aandacht kreeg. Dergelijke kritiek komt niet voort uit algehele scepsis, maar uit het geloof dat er een preciezere waarheid te vinden is.
Wie werkelijk niet in (kennis van) de waarheid geloven zijn de echte sceptici. Zij menen dat adequate kennis van de wereld en van onszelf onmogelijk is, en dat waarheid dus niet bestaat. Sceptici zijn van alle tijden, zij ontlenen hun naam aan de waarheidontkenners uit de Griekse oudheid, en blijven sindsdien tot de dag van vandaag opduiken. In de context van de coronavirusdiscussie valt de beweging Viruswaanzin/waarheid van Willem Engel misschien wel in die categorie.
De sceptici vormen dus in feite de enige groep die twijfelt aan de mogelijkheid van waarheid. Toch kun je daar als niet-scepticus behoorlijk druk mee zijn. Het bestaan van die waarheidsontkenners roept namelijk verontrustende vragen op. Kun je nog wel samenleven, politiek bedrijven, aan wetenschap doen als er niet een minimum aan gedeelde en erkende waarheden voorhanden is?
In ieder geval is de filosofie daar in de loop van millennia druk mee geweest. Immers, voor zover de filosofie zich beschouwt als ‘hoeder van de waarheid’ en dat ook ziet als een maatschappelijke taak, is een stroming die het bestaan van waarheid simpelweg ontkent een probleem. Daarom heeft de westerse filosofie vanaf haar ontstaan in de Griekse oudheid werk gemaakt van filosofische bestrijding van het scepticisme. En de politieke en juridische overheden maakten daar steeds dankbaar gebruik van, want hun macht en gezag zijn mede gebaseerd op waarheidsclaims.
De klassieke manier waarop de filosofie het scepticisme bestrijdt, is door te wijzen op de tegenstrijdigheid die erin zit. De scepticus bijt in zijn eigen staart, zegt de constructieve filosoof, want als hij uitspreekt dat waarheid niet bestaat, wil hij dat die uitspraak serieus wordt genomen, dus als waarheid wordt gezien. Dus gelooft de scepticus toch in waarheid; het scepticisme is weerlegd.
Op dit punt is het verfrissend om het betoog van de filosoof Emmanuel Levinas in te brengen. Want in plaats van verontrustend vindt Levinas het scepticisme wel interessant. Vooral het feit dat, ondanks de systematische weerlegging ervan door de filosofie, het scepticisme door de geschiedenis heen iedere keer weer opduikt, fascineert hem. “De wijsbegeerte komt niet los van het scepticisme dat haar achtervolgt als een schaduw die zij met haar weerlegging verjaagt om het meteen weer vlak achter zich te vinden. Heeft de wijsbegeerte dan niet het laatste woord?”
Jawel, zegt Levinas, dankzij het door de filosofische logica ondersteunde geloof in waarheid is er een draagvlak voor samenleven, en kunnen de staat en de wetenschap hun werk doen. Maar, zegt hij ook, dat heeft een prijs. “De staat houdt geen rekening met de onherstelbare waanzin, en zelfs niet met de waanzin bij vlagen.” En in de onderdrukking daarvan door verantwoorde opvattingen en onderbouwde redeneringen bespeurt Levinas geweld: de staat (en zijn logica) “ontwart de knopen niet, maar hakt ze door.”
Tegelijkertijd heeft de filosofie ook weer níet het laatste woord. Er toont zich tegenover het coherente filosofische betoog en het daarmee gepaard gaande (staats)geweld iets wat Levinas aanduidt als ‘oneindigheid’. Het feit dat van onder die platgeslagen knopen de scepsis steeds weer opduikt, biedt Levinas de aanwijzing voor het bestaan van een kennelijk hardnekkige en dieperliggende bron van zin die het toegepaste geweld niet zomaar accepteert. Die bron breekt keer op keer, al dan niet als waanzin, door de gelijkgeschakelde consensus van staat en wetenschap heen. Zelfs als de scepsis zelf op logische manier kan worden weerlegd blijft die terugkomen. Dat is voor Levinas een indicatie van zinvolle transcendentie.
Willem Engel veranderde de naam van zijn beweging van ‘Viruswaanzin’ in ‘Viruswaarheid’. In het licht van bovenstaande levinassiaanse opvattingen maakte hij daarmee een knieval voor de logica van de staat en de wetenschap, hij streek zijn eigen scepsis plat. Niet getreurd, zegt Levinas, de scepsis breekt daar iedere keer weer doorheen, vertrouw daar maar op.