Het is goed mogelijk om Emmanuel Levinas en Hannah Arendt te beschouwen als complementaire denkers. In die benadering vormen de sterke kanten van Arendt een aanvulling op de zwakke plekken van Levinas. En omgekeerd kan het werk van Levinas de blinde vlekken zichtbaar maken in het werk van Arendt.
Een zwakke plek bij Levinas zou je zijn politieke theorie kunnen noemen. Eigenlijk ontbreekt het daaraan bij hem volledig. Niet dat hij geen belang hecht aan de rechtsstaat, de parlementaire democratie, of het openbare debat. Integendeel, hij maakt op diverse plaatsen duidelijk hoeveel waarde hij toekent aan deze verworvenheden, die hij vaak schaart onder de noemer van ‘instituties’.
Maar misschien geeft deze door hem veel gebruikte aanduiding wel aan waar de grens ligt van zijn belangstelling. Het bestaan van die instituties is voor hem van immens belang, maar wezenlijk daarbij behorende zaken als het machtsspel, het optreden in de openbare ruimte, of de retorische communicatie kunnen hem minder boeien. Daar schrijft hij in ieder geval niet over.
Dat is daarentegen wel precies het terrein waar Hannah Arendt zich thuis voelt. Het politieke handelen in de openbare ruimte is voor haar een podium waarop we onszelf en ons gemeenschappelijke leven realiseren. Op dit politieke toneel krijgt iedereen de kans om te laten zien wie hij is en kan een veelheid aan stemmen de politiek vormgeven.
Dat is een aanstekelijke visie, vooral omdat democratische politiek daarin recht doet aan de eigenheid van mensen en probeert, in plaats van een simplistisch meerderheid-minderheidsdenken, uit te komen bij een waarachtig pluralisme.
Maar tegelijkertijd gelooft zij wel sterk in de mogelijkheid van ruisloze communicatie en presentatie van jezelf aan anderen. Dat heeft te maken met haar onderliggende vertrouwen in de rede waarover volwassen, ontwikkelde mensen kunnen beschikken en die kan dienen als feilloos instrument voor de organisatie en invulling van die communicatie.
Los van de kanttekening die te maken is dat er voor Arendts ideaal wel zeer vaardige individuen nodig zijn, wijst Levinas ons nog op een andere blinde vlek bij Arendt. Namelijk het feit dat de rede misschien niet zo betrouwbaar is als zij denkt. Want volgens Levinas produceert die aan de lopende band illusies en daardoor misverstanden. Niet omdat de deelnemende mensen kwaadwillig zijn (dat kan er nog bijkomen), maar omdat de rede iets eenkennigs heeft dat je niet zomaar, opnieuw met behulp van de rede, eruit kunt halen.
Voor blootlegging van die illusies verwijst Levinas naar het verschijnen van de Ander, want die kan ons daarvan bewust maken. Misschien niet per se door zijn optreden in de openbare ruimte, en met minder schittering dan Arendt toekent aan ‘het tonen van jezelf’. Maar met minstens zoveel kracht en een minstens zo grote bijdrage aan de pluraliteit van de gemeenschap.