Al snap je soms niet waarom, de Joodse geschiedenis blijkt op een of andere manier mensen uit te nodigen zich ermee te vereenzelvigen. De meest recente manifestatie daarvan vormen de wervende teksten rond de musical Fiddler on the Roof. Het is “een verhaal met ingrediënten die raken aan de oerproblemen van het samenleven” en met “een hoofdpersoon om je in te herkennen”, in de gedaante van de zwoegende, diep-menselijke Tevje. Zo biedt Fiddler on the Roof ons “een authentiek gevoel terwijl het tegelijk die fundamenten van samenzijn onderzoekt.”
Dat deze affiniteit geen nieuw verschijnsel is, kan blijken uit de opmerkelijke neiging bij kunsthistorici en publiek vanaf de achttiende eeuw om de schilder Rembrandt aan Joodse sferen te koppelen en affiniteit toe te dichten met de Joodse traditie.
Aangrijpingspunten daarvoor vond men in Rembrandts reputatie van non-conformistisch, misschien wel miskend kunstenaar, in de aardse wellustigheid van zijn schildertrant, in zijn Tevje-achtige getormenteerde ziel en zijn anti-burgerlijke bohemien uiterlijk. Daar kwam bij dat hij lange tijd aan de Jodenbreestraat woonde, dus in een buurt waar hij dagelijks op straat Joden tegenkwam.
In het geval van Rembrandt is die toedichting van affiniteit met Joden echter uitgelopen op een regelrechte mythe. Althans, dat is de boodschap van het boekje De ‘joodse’ Rembrandt. De mythe ontrafeld. In dat boekje uit 2006 worden systematisch alle werken van Rembrandt langsgelopen waaraan in de loop van de tijd tekenen van die affiniteit werden afgelezen. Na de rondgang blijken weinig feiten over die zielsverwantschap nog overeind te staan.
Zo blijkt er geen enkel bewijs te zijn dat Menasse ben Israël het onderwerp is van Rembrandts ets uit 1636, die nog steeds door velen wordt aangeduid als ‘Portret van Menasse ben Israël’. Het boekje spreekt in plaats daarvan van ‘Portret van een onbekende man’.
De rabbijn die men ooit ontwaarde op ‘Portret van een oude man’, zou bij nader inzien ook een bisschop kunnen zijn. En van ‘Het joodse bruidje’ (de omschrijving duikt voor het eerst op in 1885) is nu ‘Portret van een man en vrouw’ gemaakt.
Er is behoorlijk wat speurwerk verzameld en verricht om te komen tot de ontrafeling van de mythe en in De ‘joodse’ Rembrandt wordt alle verzamelde kennis helder aan de lezer voorgelegd. Voor zover er conclusies worden getrokken, gebeurt dat onderbouwd en zorgvuldig. Wel worden, naarmate het boekje vordert, de afwijzingen van Joodse connecties wat meer kortaf of bijna bits geformuleerd.
Bijvoorbeeld in het geval van de ‘Man met hoofdband’, waarop een man onder zijn breedgerande zwarte hoed een doek draagt. Dat nodigde een eeuw geleden kennelijk uit tot de titel ‘De Jood met de ritueelen hoofddoek’, maar daar maken de auteurs korte metten mee: “Er bestaat niet zoiets als een op dergelijke wijze gedragen rituele hoofddoek.” Of het portret van een man met ketting. De ketting zou, zo was ooit gedacht, een hoge officiële functie suggereren, en daarom werd daar ‘Portret van een rabbijn’ van gemaakt. Het droge commentaar: “Rabbijnen droegen – en dragen – helemaal geen grote kettingen.”
Ik kon me al lezende niet aan de indruk onttrekken dat de auteurs een beetje moe zijn geworden van die kennelijk onweerstaanbare drang om Rembrandt en Joden met elkaar te verbinden. Alsof een sentimenteel of romantisch idee daar een loopje neemt met de werkelijkheid, en de irritatie daarover bij de auteurs is soms voelbaar.
Je zou denken dat hun grondige weerlegging van te snel gelegde verbanden tussen Rembrandt en de Joden, gecombineerd met de gehanteerde stijl, de mythe wel zou hebben begraven. Maar dat is niet zo, ontdekte ik vorige week in een recensie van het pas verschenen tweede deel van de Geschiedenis van de Joden door Simon Schama. Schama is een groot historicus, maar hij blaast de ontrafelde mythe graag nieuw leven in, met instemming van de recensent: “Schama weet mooi de door hem bewonderde Rembrandt in dit boek te weven: de schilder maakte rake portretten van Joodse immigranten die in Amsterdam waren neergestreken: Rembrandt wist hoe je ‘de zwaarte van de Joodse geschiedenis’ moest weergeven, ‘verzacht door het licht van het denken’.”
De mythe blijkt hardnekkig. En ach, misschien snap ik dat toch wel.