Hoe komt iemand erbij om van godsdienst te veranderen, laat staan om Joods te worden?
Ik moest me wel aangesproken voelen toen ik bij Norman Solomon las dat je zo’n keuze nooit kunt maken op basis van rationele overwegingen. Want je zou dan eerst alle religies moeten leren kennen en tegen elkaar af kunnen wegen en daarvoor is een mensenleven simpelweg te kort.
Bovendien, zegt hij, georganiseerde religie is een sociaal fenomeen, geen intellectuele exercitie. “Er is een gevoel van kameraadschap, van gedeelde geschiedenis, taal en gewoonten, een ruimte waarin het individu stabiliteit kan vinden, hetzij op zichzelf of in gezelschap met gelijkgezinde mensen, in een onzekere wereld”.
Met andere woorden: uitkomen omdat je via een huwelijk de gemeenschap binnenkomt is nog te begrijpen, maar claimen dat er intellectuele overwegingen in het spel zijn is zelfbedrog.
Toch denk ik dat bij mijn keuze voor de Joodse traditie intellectuele redenen wél een doorslaggevende rol hebben gespeeld.
Want ook al ben ik het met iedereen eens die zegt dat gevoelsmatige redenen de boventoon voeren, ik ben wel degelijk afgekomen op een soort intellectualisme: de – voor mijn part illusoire – plicht van mensen tot zelf nadenken. En tegelijkertijd op het besef van de ontoereikendheid ervan. Beide worden in de Joodse traditie meer dan elders hoog gehouden.
Een illustratie van hoe het elders is – dus van de tendens om het zelf nadenken op het tweede plan te zetten – vind ik in een rede van de Christelijke kerkvader Origenes. Deze leefde in het begin van de derde eeuw, toen het Romeinse rijk een grote variëteit aan filosofische scholen en religieuze sekten herbergde. Hoe moesten de mensen kiezen tussen al die lifestyles?
Origenes stelt terecht vast dat de meeste mensen niet de tijd en de capaciteiten hebben voor een systematische beoordeling van het gehele aanbod van levensbeschouwingen. En dan vervolgt hij: “Nu er zoveel over geloof gesproken wordt, is mijn antwoord dat ik het geloof zie als nuttig voor de massa en dat ik diegenen train om te geloven zonder erover na te denken die niet al hun tijd kunnen besteden aan rationele bewijsvoering”.
In de kiem is hier al terug te vinden wat mij tegen staat in zoveel godsdiensten: ze hebben in hun ordendrift de neiging om schaamteloos te denken voor anderen. Nu doen rabbijnen dat ook, maar ik vind ze net wat terughoudender. Ze zullen niet gauw over ‘de massa’ praten en zolang als het kan het disputeren voortzetten en daarmee hun publiek serieus nemen.
Bovendien: Origenes gaat niet écht in op het probleem van de ontoereikende rede. Hij noemt die wel, maar dat is toch vooral het probleem van anderen. Zichzelf rekent hij tot de welgeïnformeerde elite die kennis heeft van de juiste doctrines en vanuit die positie is de ontoereikendheid van de rede ineens veel minder problematisch: de waarheid komt dan binnen handbereik. Het rooms-katholieke model is hierin moeiteloos te herkennen.
Bij de rabbijnen lijkt de ontoereikendheid van de rede iets zwaarder te wegen. Want naast de vraag hoe wij met gebruik van de rede de wereld enigszins kunnen ordenen is er deep down een tweede vraag te horen: wat betekent het dat wij niet geheel rationele wezens zijn? Of, om het gechargeerd te zeggen: hoe moeten wij, al ordenend, omgaan met de raarheid van onszelf en van onze medemensen? Raarheid in die zin dat geen mens in eenzelfde overkoepelende rationele orde te vatten is, en dat ieder mens daar op zijn eigen manier uitspringt. Deze preoccupatie met de onbestaanbaarheid van een sluitend rationeel betoog is af te lezen aan de gewoonte in de Misjna en de Talmoed om afwijkende meningen niet uit de boeken te schrijven maar vast te houden. Dat is bijzonder.
Deze relativering van het rationele discours voegt zich bij de voorzichtigheid in het denken voor anderen. En dat spreekt mij wel aan, levend in een democratische en individualistische samenleving waarin inkapselende top-down communicatie niet meer werkt en mensen pas gedijen als ze zich serieus genomen voelen.
Er is dus wel over nagedacht.