Wie ‘Bach’ zegt, zegt al gauw Mattheus Passion, kerkkoralen en vrome teksten. En dat is niet per se verkeerd, want Bachs muziek stamt ontegenzeglijk mede uit die contexten. Maar als je houdt van perspectiefwisselingen is het aardig om Bach eens gepresenteerd te krijgen door een Joodse auteur, die af en toe zijn Joodse invalshoek uitdrukkelijk inbrengt.
Die auteur is de Canadese Eric Siblin en zijn boek heet De cello suites. J.S. Bach, Pablo Casals en de speurtocht naar een meesterwerk. In het boek begint Siblin al snel over de “wolk van belegenheid” die vaak om Bach heen hangt. Meestal zie je hem afgebeeld als een saaie oude man met een bepoederde pruik. Maar volgens Siblin viel het, buiten de kerk, met de besmuiktheid en eerbiedigheid rond de muziek wel mee. “Zeker op locaties als café Zimmermann in Leipzig – waar Bach veel van zijn werken uitvoerde – dronk, rookte, wandelde en kletste het publiek tijdens de muziek.”
Hoe dat ook zij, Siblin zelf ervaart Bachs muziek als sensueel. Daarom kan het in zijn boek dus ook zomaar gaan over het bijna orgastische karakter van bepaalde passages. Hij vertelt bijvoorbeeld over de eerste uitvoering in Montreal van Alles mit Gott, de aria in Bachs handschrift die een paar maanden eerder was ontdekt in een schoenendoos, “een bekoorlijk stuk voor sopraan en klavecimbel. De aria klonk meteen vertrouwd en oorstrelend. Na elk couplet van het gedicht zwollen de strijkers lustig aan onder aanvoering van violiste Cynthia Roberts, wier lichaamsbewegingen een golvende, sexy cadans hadden die overeenkwam met het ritme van Bachs muziek.”
Siblin associeert de derde suite met Bachs verliefdheid op zijn tweede vrouw, Anna Magdalena. “De stemming is romantisch. De verliefde tonen beloven alles. Steeds opnieuw bepleit de minnaar zijn zaak, waarbij de diepe hunkerende noten allengs overgaan in een hemelse retoriek. Dan volgt een langzaam stijgende spanning, die uitmondt in een euforische overlapping van tonen, een versmelting, een omhelzing. En wat te denken van dat ene mooie stukje, ongeveer twintig seconden na het begin van de gigue van deze suite, dat klinkt als een riff van een rockgitarist? Het is een brutale, beukende frase die niet zou misstaan op een Gibson Les Paul in de handen van, laten we zeggen, Jimmy Page van Led Zeppelin.”
Het is niet overal gebruikelijk om zo over Bach te schrijven, maar ik kan me er van alles bij voorstellen, dus ik vind een dergelijke beschrijving wel adequaat en bevrijdend.
Verder meent Siblin in de vierde suite exotische klanken te horen. Dat zou islamitische invloed kunnen zijn, want toen Bach de cellosuites componeerde, strekte het Turkse rijk zich uit tot aan de grenzen van Oostenrijk. Maar het doet hem ook Hebreeuws aan, dus vraagt hij zich af: “is het denkbaar dat Bach hier verwijst naar Joodse muziek? En waar anders had hij met Joden in contact kunnen komen dan in het kosmopolitische Leipzig?”
Ten slotte biedt Bach oneindig veel gelegenheid tot getallenmystiek. Zo zouden er duidelijke aanwijzingen zijn dat de componist van tijd tot tijd begrippen als getallen weergaf in zijn muziek met behulp van de Joodse kabbalistische methode die ‘gematria’ wordt genoemd, waarbij a=1, b=2, c=3 enzovoort. De letters van ‘Bach’ bijvoorbeeld leveren bij elkaar opgeteld het getal 14 op, met de initialen ‘J.S.’ erbij kom je op 41, en veel musicologen zien die getallen op allerlei manieren opduiken in Bachs composities.
Dat spreekt Siblin niet zo aan, en mij ook niet, maar dankzij alle andere verfrissende accenten die Siblin legt, is Bach dan allang tot leven gekomen.