Tegen alle cynisme in benadrukt de filosoof Jurriaan Rood dat onze Westerse samenleving wel degelijk gegrond is op sterke uitgangspunten. Naar aanleiding van pessimistische geluiden over politieke en maatschappelijke polarisatie stelt hij: “De grootste vergissing is om te denken dat wij een grondeloze, richtingloze samenleving zijn. De westerse samenleving heeft heel duidelijke grondslagen – die hebben we de laatste decennia schromelijk verwaarloosd, maar die zouden we met meer bewustzijn en trots moeten uitdragen: de scheiding van kerk en staat, het geweldsmonopolie voor de staat en tolerantie tegenover andersdenkenden”.
Daar voegt hij, ingaand tegen de gangbare verheerlijking van ‘Joods-Christelijke waarden’, aan toe: “Let wel: hier staat niet de judeo-christelijke cultuur tegenover de islam, of zoiets. Noch in de Christelijke, noch in de Joodse cultuur was tolerantie een belangrijke waarde”.
Groot gelijk heeft hij. De traditionele Christelijke intolerantie ten opzichte van niet-Christenen is bekend genoeg en laat ik hier verder buiten beschouwing. De Joodse intolerantie ligt misschien iets minder vooraan in het bewustzijn, maar die is er wel degelijk ook geweest. Vooral tegenover afwijkende meningen in eigen kring, zoals van Uriël da Costa en Baruch Spinoza.
Toch is met betrekking tot dat laatste een kanttekening op zijn plaats. Want als je binnen de Joodse traditie niet de fundamenten ter discussie stelde (zoals Da Costa en Spinoza deden), dan kon er veel. Dan kon je een afwijkende mening hebben die haaks stond op die van gezaghebbende rabbijnen en toch nog een vermelding krijgen in de Talmoed. Dan werd een soms duizelingwekkende veelheid van opinies toegelaten, waarvoor je ook best het woord ‘tolerantie’ kunt gebruiken.
Zeker als je het vergelijkt met de omgang met verliezers uit de interne Christelijke debatten, zoals bijvoorbeeld gevoerd op de concilies van Nicea en Constantinopel. Zij werden uit de geschiedenis geschreven.