“Het is niet onmogelijk,” zo schrijft de filosoof Samuel IJsseling in één van zijn nagelaten teksten, “dat er in Europa een vorm van christendom ontstaat dat enige gelijkenis vertoont met de levenshouding van de Joden.” Die levenshouding heeft hij vlak daarvoor omschreven, met behulp van een observatie van Amos Oz. “Nergens ter wereld,” aldus Oz, “vind je zoveel Bijbelvaste atheïsten als in Israël. Het geloof heeft hier plaatsgemaakt voor bewondering. Bewondering voor de verhalen die steeds weer opnieuw worden verteld en geïnterpreteerd. God is hier allereerst een woord, een personage in een oeroud verhaal. Bewondering ook voor de rituelen en de feesten, en zelfs voor de wet die minstens gedeeltelijk wordt onderhouden.”
In bovenstaande tekst wordt gesuggereerd dat de levensoriëntatie van de Christelijke wereld enigszins opschuift naar die van de Joodse wereld. Dat is intrigerend, te meer omdat volgens die tekst dat zou gelden voor twee, onderling vaak aan elkaar tegengestelde, groeperingen in het Europese cultuurgebied. Enerzijds de groep van de geseculariseerden, die afscheid hebben genomen van het Christelijke geloof, maar net als veel atheïstische Joden de cultuurhistorische aspecten ervan blijven koesteren. En anderzijds de Christelijke gelovigen die niet seculariseren. Ook zij komen dichter bij de Joodse wereld te staan, en wel door het feit dat zij bepaalde aspecten toelaten in hun religieuze oriëntatie die je gerust Joods kunt noemen.
Om met dat laatste te beginnen: lange tijd is het christendom gekenmerkt geweest door een soort onaardsheid. Het koesterde mierzoete verhalen waarin engelachtige deugdzaamheid als hoogste (en onhaalbaar) ideaal werd gecultiveerd. Die oriëntatie lijkt langzamerhand plaats te maken voor een meer volwassen levenshouding, waarin bijvoorbeeld de realiteit van geweld, ook het eigen geweld, beter onder ogen wordt gezien.
Iets daarvan vind ik terug in de uitspraak van Frans Kellendonk dat de religie van de hemel de religie van de aarde moet worden. Of bij Jean-Jacques Suurmond die naar aanleiding van het Bloedboek van Dimitri Verhulst meent dat je blij moet zijn dat het Oude Testament geen sprookjes vertelt, want “juist een zoete utopie doet mensen naar een kalasjnikov grijpen”. Onderkenning van het geweld van de eigen traditie kan je leren om daar adequaat mee om te gaan. Overigens ben ik bang dat dit alles niet geldt voor de groeiende groep Evangelische Christenen.
Daarnaast is er de andere, eerstgenoemde tendens: die van seculariserenden die verwantschap vertonen met Joden die hun traditie vooral koesteren als cultuurhistorisch erfgoed. IJsselings eigen omzwervingen zijn misschien wel exemplarisch voor deze groep. Van Katholiek priester ontwikkelde hij zich in heidense richting tot aanhanger van het Griekse en Romeinse polytheïsme. De pluraliteit van goddelijke karakters en stemmingen van dit pantheon, van jaloers tot innemend en van liefdevol tot wraakzuchtig, maakte hem, gezien het bovenstaande citaat, op een nieuwe manier ontvankelijk voor de pluraliteit van stemmen van de Hebreeuwse bijbel.
Of dat pluralisme nog religieus van inhoud is doet er bij IJsseling en de groep waar hij voor staat niet meer zoveel toe. Belangrijker in het verband van deze column is dat ex-Joden en ex-Christenen in toenemende mate een verwantschap in levenshouding vertonen. Die zou samengevat kunnen worden in wat Tamarah Benima ‘mercurianisme’ noemt, naar Mercurius, de Romeinse god van de handel, met als associaties ‘snelheid, welsprekendheid, reizen, wetenschap, maar ook list en bedrog’. Je zou kunnen zeggen dat iedereen een beetje Joodser wordt. Of omgekeerd: Joden worden minder anders.