Het blijft me verbazen hoe eigenzinnig de positie was die de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas innam temidden van de intellectuele modes van zijn tijd. Je kunt, met Ger Groot, zeggen dat in de eeuw van Levinas, de twintigste eeuw, structuralisme en existentialisme de twee belangrijkste stromingen waren die het Franse denken beheersten. Ten aanzien van beide stromingen hield hij afstand.
De belangrijkste stelling van het structuralisme, zoals verwoord door zijn belangrijkste vertegenwoordiger Claude Lévi-Strauss, is de gedachte dat de wereld om ons heen gevuld is met netwerken. Bij netwerken kun je denken aan taal, of aan muziek of aan de natuur, stuk voor stuk verbanden van bij elkaar horende elementen zoals woorden, noten, of planten en dieren. Met voor Lévi-Strauss als belangrijkste kenmerk dat de betekenis ervan voor de mens niet gelegen is in de individuele elementen zoals afzonderlijke woorden of noten of planten, maar in de relaties die die elementen met elkaar hebben. De betekenis ligt dus in het netwerk.
Waar deze gedachte toegepast wordt op de menselijke samenleving vloeit daaruit voort dat mensen individueel minder van betekenis zijn dan de relaties die zij met elkaar hebben als leden van een netwerk: van een stam of een familie of een dorp. De omgeving van de mens bepaalt wat hij kan zijn.
Het existentialisme vertrekt vanuit een tegenovergesteld uitgangspunt. Daar is de gedachte dat de individuele mens ten diepste vrij is en geheel los van allerlei, als oppervlakkig beschouwde, banden van geboorte of stand zijn eigen leven moet ontwerpen. Het existentialisme is vooral uitgedragen door Sartre. Diens nadruk op de noodzaak voor ieder mens om zijn eigen bestemming te bepalen formuleert Ger Groot als volgt: “niets dat van buiten kwam mocht hem in die authenticiteit hinderen”.
Het is mogelijk om de posities van Lévi-Strauss, Sartre en Levinas uit te drukken met behulp van het begrippenpaar heteronomie en autonomie.
Als heteronomie staat voor de gedachte dat wie of wat een mens is voor een groot deel wordt bepaald door krachten die van buiten de individuele mens komen, dan neemt Lévi-Strauss een heteronome positie in. Immers, de mens is in zijn visie primair geconditioneerd door het netwerk waarin hij functioneert.
Als autonomie de gedachte aanduidt dat het de mens gegeven is om zijn eigen leven geheel vanuit zichzelf vorm te geven – of dat hij daartoe gedoemd is – dan zal duidelijk zijn dat Sartre een autonome positie inneemt.
Levinas is minder eenduidig aan een van beide polen te koppelen, maar het begrippenpaar autonomie/heteronomie laat zich wel gebruiken om Levinas’ positie te bepalen. Enerzijds breekt hij een lans voor autonomie van het individu: dat moet zich losmaken van knellende of diffuse verbanden en naar individueel bewustzijn groeien. Maar Levinas vindt het prachtig als juist dat geëmancipeerde autonome individu zich laat raken door andere mensen en zich door hun nood – van buitenaf – laat gezeggen. Toch weer heteronomie dus, maar dan anders.