Het boek van Jonathan Sacks Niet in Gods naam. Een pleidooi tegen religieus extremisme en religieus geweld bespreekt het geweld dat wordt gepleegd in naam van de Joodse, christelijke of islamitische God. Sacks zoekt in het boek naar een aanvaardbaar antwoord, vanuit die drie religies zélf, op het extremisme dat zij produceren. Het zwaartepunt van het boek ligt wat mij betreft in het middendeel, waarin hij uitsluitend bij de Bijbelse verhalen van Genesis over broedertwist te rade gaat voor een model aan de hand waarvan mensen met elkaar in vrede kunnen leven. Cruciaal daarin is het begrip ‘innerlijke omkering’. In het slotdeel betoogt hij dat ook de drie abrahamitische religies (Jodendom, christendom en islam) met behulp van omkering en inkeer hun broederlijke geweld moeten kunnen stoppen.
In de aanloop naar zijn weergave van de broedertwisten uit Genesis presenteert Sacks het ‘zondebokmechanisme’. Dat concept is afkomstig van de Franse denker René Girard, en deze gebruikt het om het proces aan te duiden met behulp waarvan twee rivaliserende partijen hun onderlinge conflict beëindigen door de schuld voor hun vete af te schuiven op een derde partij en die te doden: de zondebok. Dat is, aldus Girard, een effectieve manier om de cyclus van geweld en tegengeweld te doorbreken. Voorwaarde voor de effectiviteit is wel dat die derde partij buiten het conflict staat, en niet in de positie verkeert om zelf geweld toe te kunnen passen.
Het woord zondebok verwijst naar het ritueel uit de oude Israëlitische viering van Grote Verzoendag, waarbij een bok door handoplegging van de hogepriester symbolisch beladen werd met de zonden van het volk. Vervolgens werd de bok naar een ravijn gebracht en in de afgrond gestort, waarmee – opnieuw symbolisch – de zonden werden opgeruimd.
Dat klinkt wreed genoeg, ook als het een bok betreft, maar het wordt wat mij betreft pas echt erg wanneer er een mens wordt geslachtofferd. En dat is precies wat er volgens Girard is gebeurd in een aantal historische gevallen: daar zijn mensenoffers gebracht, met de (veelal onbewuste) bedoeling om intern geweld, dat anders de gespleten groep zou vernietigen, af te weren. Denk aan Jezus, in het conflict tussen helleniserende en strikt Tora-getrouwe Joden. Denk aan Joden in middeleeuws Europa, dat diepgaand gespleten was langs lijnen van zondaars en heiligen, en dat zijn onlustgevoelens maar al te vaak botvierde op Joodse gemeenschappen.
Je zou denken: Jonathan Sacks komt met René Girard en het zondebokmechanisme, omdat hij dat bij zijn presentatie van de Genesis-broedertwisten in het middendeel en daarna goed kan gebruiken. Maar opmerkelijk genoeg, terwijl je erop zit te wachten, treedt daar de zondebok niet op. Het mechanisme speelt in het midden- en slotdeel van Sacks’ boek geen rol.
Sacks maakt daar wel gebruik van een ander begrip van Girard, namelijk de ‘mimetische begeerte’. Dat is het verschijnsel dat de ene mens graag wil hebben wat de andere mens al heeft, of wil zijn wat de andere mens al is. Dat is probleemloos toe te passen op Jacob die graag Esau wil zijn, en op Jozefs broers die jaloers zijn op diens veelkleurige mantel.
Maar, zo wordt Sacks niet moe om te benadrukken, al deze broedervetes en jaloezieën worden uiteindelijk opgelost doordat een of beide van de betrokken partijen een innerlijke ommekeer beleven, of zich leren in te leven in de andere partij. En dat gebeurt steeds precies op tijd, waardoor uiteindelijk een beroep op een zondebok, en dus een mensenoffer, niet nodig is.
Wil Sacks ons daar op deze manier op wijzen?