Dat zou ik nog wel eens precies willen achterhalen. Want dát zich in West-Europa de afgelopen drie, vier eeuwen een bijzondere ontwikkeling heeft voorgedaan, staat voor mij wel vast.
Daarmee doel ik op het gegeven dat de twee religieuze stromingen die West-Europa gedurende die periode kende – het christendom en (op afstand) het jodendom – fundamenteel van karakter zijn veranderd gedurende die periode.
Voor beide godsdiensten geldt dat ze ooit begonnen zijn op basis van axioma’s waaraan niet getwijfeld mocht worden. Voor het jodendom waren dat bijvoorbeeld de leerstellingen dat de Tora de letterlijke tekst is van Gods woord aan Mozes, en dat het Joodse volk uitverkoren is. Voor het christendom bijvoorbeeld dat Jezus Gods zoon is, en dat zijn kruisdood de wereld heeft verlost.
En voor beide religieuze tradities geldt dat grote groepen binnen elke traditie het idee van axioma’s (ontwijfelbare waarheden) hebben ingeruild voor het idee van hypotheses. Dat wil zeggen, voor concepten die oriëntatie bieden maar naar bevind van zaken kunnen worden bijgesteld.
Hoe revolutionair die ontwikkeling is geweest, is af te lezen aan het lot van degenen die vasthouden aan de axioma’s. Binnen de Joodse gemeenschap in Europa heeft de orthodoxie een groot probleem met haar intellectuele geloofwaardigheid, en qua aantallen handhaaft zij zich moeizaam.
Binnen de Christelijke gemeenschap stuitte ik onlangs op een veelzeggend voorbeeld van onmogelijk geworden axioma’s. Namelijk in de persoon van Jozef van den Berg, een voormalige poppenspeler die een iconische Christelijke bekering heeft beleefd. Iconisch in de zin van ouderwets axiomatisch: hij ontdekte Jezus als de waarheid, werd kluizenaar en heeft vanaf dat moment innerlijk nog maar één verlangen, namelijk ‘die andere, die zegt dat het niet waar is, zover krijgen’.
Zo klassiek als maar kan, en Van den Berg kan zich verheugen in grote publieke belangstelling. Maar desondanks heeft hij zich moeten aansluiten bij de Oosters-orthodoxe kerk. In het Westen heeft men liever hypothesen.