Het blijft lastig, voor seculiere mensen, om te duiden wat religie nu precies betekent voor mensen die wél geloven.
Neem Paul Cliteur, hoogleraar aan de Rechtenfaculteit te Leiden, en inmiddels vooral bekend als huisfilosoof van Forum voor Democratie. Cliteur stelt al decennia lang het achterlijke en potentieel gevaarlijke karakter van religie aan de kaak, onder andere in zijn boeken Moreel Esperanto (2007), The Secular Outlook (2010) en (samen met Dirk Verhofstadt) In naam van God (2018). Hij stelt daarin dat religieus denken zich per definitie beroept op dogma’s en absolute waarheden, en hij vat dat samen onder de noemer van de ‘goddelijke-bevelstheorie’. Gelovigen laten zich blind gezeggen door instructies in hun heilige boeken en daar valt geen redelijk debat over te voeren.
Voor deze voorstelling van zaken heeft Cliteur wel een verengde omschrijving van religie nodig, een stropop. Dat komt hem niet slecht uit want, zoals hij zelf zegt, hij is in het algemeen niet bijzonder in religie geïnteresseerd, behalve als religie voor problemen zorgt. Maar daarmee maakt hij het zich te gemakkelijk, want er is ook nog zoiets als vrijzinnige, niet-dogmatische religie. Die wil hij dan ook het liefst niet kennen. Bij voorkeur voldoen religies bij hem aan karakteristieken die hij daaraan wenst toe te kennen zoals dogmatisme, slaafse onderwerping en gebrek aan kritisch denken.
Als hij er vervolgens op wordt gewezen dat er liberale varianten zijn, in ieder geval van Joodse, christelijke en in toenemende mate ook islamitische snit, waartegen zijn bezwaren niet gelden, dan noemt hij dat gewoon geen religie, ongeacht de geloofsbeleving die daarin een plek vindt. Omdat hij niet vertrouwd is met religie doet hij voor zijn gevoel niets verkeerds met die karikatuur. Maar ik denk dat dit gebrek zijn betoog over religie en haar problemen beslist verzwakt.
Het is overigens wel grappig dat Cliteur zich nu aansluit bij de beweging van Baudet. Stevo Akkerman beschreef in Trouw heel aardig de quasi religieuze trekken die Forum voor Democratie vertoont in zijn adoratie van Baudets heilsleer en diens bijna liturgische teksten.
Maar vlak ook de andere kant van het maatschappelijk-politieke spectrum niet uit voor wat betreft de religie-vreemdheid. Neem bijvoorbeeld de – over het algemeen behoorlijk links geörienteerde – onderzoekers naar radicalisering aan universiteiten. In een artikel over de recente publicatie Radicalisation van Leuven University Press wijst Maarten Boudry op de weigering van de betrokken sociologen en antropologen om religieuze motieven in hun onderzoek naar terrorisme te betrekken. De terreur zou allemaal voortkomen uit achterstelling en discriminatie, geestelijke labiliteit of ordinaire criminaliteit.
Boudry wijst voor het ontbreken van de factor religie in de analyses van de onderzoekers naar hun onbekendheid met het verschijnsel religie. “Deze goddeloze westerlingen”, zegt hij, “kunnen zich amper nog inbeelden wat het betekent om in een concrete en persoonlijke godheid te geloven, die zich openbaarde in een onfeilbaar Heilig Boek, en die actie verlangt van zijn gelovigen, op straffe van het eeuwige hellevuur.” Niet alleen geloven ze zelf niet in een dergelijke God, maar ze kunnen zich niet voorstellen dat anderen daar wel in geloven. Dit sluit overigens aan bij Cliteurs vaststelling van deze blinde vlek – even afgezien van zijn eigen blinde vlek – wanneer hij zegt dat de politieke elite zich geen houding weet te geven en niet voldoende weerbaar is tegenover religieus gedachtegoed.
Boudry legt dus de vinger op een zere plek. Maar ook bij hem valt er iets tussenuit, en het is hetzelfde als wat Cliteur negeert: het vrijdenkende religieuze midden.