Mijn favoriete filosoof, Emmanuel Levinas, moest niets hebben van mystiek. Voor hem stond mystiek voor een soort geëxalteerd opgaan in de beleving van God. Binnen de orthodox-Joodse wereld zijn er chassidische groeperingen die daar alle nadruk op leggen, maar Levinas had meer met de meer rationeel ingestelde mitnagdiem. En in het artikel ‘Meer van de Tora houden dan van God’ wijst hij de dwaasheid af “van een rechtstreeks contact met het Heilige zonder bemiddeling van redelijke gronden.” Als hij dat soort mystieke neigingen aantreft bij de tot het christendom bekeerde Simone Weil (1909 – 1943), roept hij uit: “Simone Weil, nooit heb je ook maar iets van de Tora begrepen!”
Desondanks is zijn werk, naar mijn mening, deels te vatten in termen die aan de mystiek zijn ontleend. Om dat te laten zien gebruik ik omschrijvingen van westerse mystiek van de hand van de filosoof Marc de Kesel.
Volgens De Kesel is mystiek de innerlijke weg naar God. Dat pad voert tot diep in jezelf, waar je jouw bestaansgrond zoekt: datgene of degene waardoor je leeft. Paradoxaal genoeg impliceert dat zelfverlies. Want pas dán vind je een dieper of echter zelf – dat verwant is aan God en aanvoelt als bestaansgrond – wanneer je je gewone zelf loslaat. Alle mystiek is daarom gericht op ‘zelfloos’ worden.
In de (vroeg)moderne tijd maakt dat mystieke streven naar zelfloosheid belangrijke ontwikkelingen door, en die hebben De Kesels speciale belangstelling. Hij laat zien hoe onder de invloed van de zeventiende-eeuwse filosofie, anders dan in de Middeleeuwen, God niet langer wordt gezien als de basis van waaruit we onszelf begrijpen. In plaats daarvan begrijpen wij onszelf vanuit onszelf. Denk aan Descartes’ individu, die met zijn cogito ergo sum zijn wereld opbouwt vanuit de zekerheid van zijn eigen bestaan.
Voor de mysticus, nog altijd gericht op zelfloosheid, wordt, aldus De Kesel, de opgave nu een stuk ingewikkelder. De vroegmoderne mysticus wil graag geloven in het oude subject uit de Middeleeuwen, maar stuit juist op het in omvang gegroeide moderne subject, namelijk op zichzelf als een ‘vrij ik’. “Daarom verlangt die mysticus er nog intenser dan vroeger naar om zichzelf te vernietigen”, aldus De Kesel. Dit resulteert in mystieke praktijken waarin de strijd tegen zichzelf en voor onderworpenheid steeds verder wordt opgevoerd.
Deze schets van mystiek als verlangen naar zelfloosheid biedt een aanknopingspunt met het werk van Levinas. Namelijk in de indringende beschrijving die Levinas in zijn boek Over de ontsnapping (1935) geeft van de last van het moderne zelf. Het boek biedt een modelinkijk op het door zijn bewustzijn en vrijheid overbelaste moderne ik. Levinas spreekt van “het feit dat men aan zichzelf vastgeklonken is, de onvermijdelijke aanwezigheid van het ik bij zichzelf” en meent dat “deze wanhoop, dit feit van het vastgeklonken-zijn de angst uitmaakt van de walging (la nausée).”
Dat is naar mijn idee in verband te brengen met het sterke verlangen van De Kesels moderne mysticus om zichzelf te bestrijden. Levinas geeft immers niet alleen ondubbelzinnig aan dat dat hyperbewuste zelf een last is, maar ook dat hij ervan af wil. Hij wil “de ketening van het ‘ik’ aan het zelf verbreken”, dus zichzelf kwijtraken. Dat moet de ontsnapping worden waar de titel over spreekt.
In een latere fase van zijn werk echter vindt Levinas een ander antwoord voor dat verlangen naar zelfverlies. Dan wordt het minder iets wat het zelf zélf moet bewerkstelligen (door actieve zelfbestrijding, onderwerping), dan is het iets dat het zelf overkómt. Het zelf blijkt, op bepaalde momenten, te kunnen worden verrast en uit zichzelf gestoten door iets van buiten, namelijk de andere mens.
Er blijft, ook in het latere werk, een overeenkomst met moderne mystiek, namelijk dat door de aanraking door de Ander een diepere laag in het subject wordt aangeboord of zelfs geconstitueerd.
Maar de verschillen tussen die aanraking en de door De Kesel beschreven mystiek springen meer in het oog. Zoals gezegd is er allereerst de vaststelling dat bij Levinas de aanraking niet wordt getriggerd door het ik en zijn zelf-bestrijding, maar door de ander. Daarbij komt dat het bij Levinas gaat om korte, fragmentarische momenten, niet om het verwijlen in een permanente, stabiele wereldziel.
Maar Levinas noemt die momenten – hoe kort ook – wel transcendent, en brengt ze soms in verband met God. Het zijn momenten van zelfloosheid en overgave. Die split seconds ben ik wel geneigd mystiek te noemen, ook al hebben ze niets permanents.